In deze zaak hebben eisers, van Egyptische nationaliteit, op 8 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 30 oktober 2023 de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen op 6 november 2023 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 1 februari 2024 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag. De minister heeft echter niet binnen de gestelde termijn beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 28 maart 2024.
Eisers hebben op 17 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling prematuur was, aangezien de termijn voor de minister om te beslissen op de asielaanvraag eindigde op 29 maart 2024. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, wat leidde tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was.
De rechtbank heeft besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.