ECLI:NL:RBDHA:2024:11731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
24.23523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke aanvraag afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, heeft een aanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De afwijzing van de aanvraag vond plaats op 2 februari 2021, en het bezwaar dat verzoeker hiertegen indiende werd op 5 juni 2024 opnieuw afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoeker in het verzoekschrift geen gronden heeft vermeld, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verzoeker op 1 juli 2024 verzocht om dit verzuim te herstellen, maar verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen gronden ingediend. Hierdoor kan de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordelen. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier C. van der Bijl, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23523

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag met het het besluit van
2 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juni 2024 op het bezwaar van verzoeker is de minister van Asiel en Migratie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
1.1.
Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 1 juli 2024 verzocht om binnen één week dit verzuim te herstellen.
1.2.
Verzoeker heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.

Conclusie en gevolgen

2. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. van der Bijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.