ECLI:NL:RBDHA:2024:1173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/09/641362 / HA ZA 23-68
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de nalatenschap van een moeder met geschil over onrechtmatige onttrekkingen en schenking in strijd met levenstestament

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Den Haag, betreft het de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van partijen, waarbij de eiseres en gedaagde in conflict zijn over de omvang van de nalatenschap. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van erflaatster, wat heeft geleid tot vorderingen van de nalatenschap op gedaagde. Gedaagde betwist dit en stelt dat zij altijd heeft gehandeld naar de wil van haar moeder. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, inclusief een mondelinge behandeling, en heeft vastgesteld dat gedaagde als gevolmachtigde van erflaatster op verschillende momenten bedragen aan zichzelf heeft overgemaakt, wat aanleiding geeft tot de vraag of deze handelingen rechtmatig waren.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de nalatenschap en de betrokkenheid van beide partijen zorgvuldig onderzocht. Het vonnis concludeert dat gedaagde een bedrag van € 292.795,77 aan de nalatenschap moet betalen, en dat de wijze van verdeling van de nalatenschap moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde haar aandeel in de vorderingen van de nalatenschap niet heeft verbeurd, omdat er onvoldoende bewijs is dat zij opzettelijk goederen heeft verzwegen of verborgen gehouden. De vordering van eiseres om de aanvullende legitieme portie vast te stellen is afgewezen, evenals de vordering tot veroordeling van gedaagde in de proceskosten, die tussen partijen zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/641362 / HA ZA 23-68
Vonnis in de hoofdzaak van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. B.W.J. Theunissen te Nijmegen, voorheen mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen ,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van partijen. Partijen zijn het niet eens over de omvang van de nalatenschap. [eiseres] stelt kort gezegd dat [gedaagde] onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan aan het vermogen van erflaatster, waardoor de nalatenschap vorderingen heeft op [gedaagde] . [eiseres] stelt verder dat [gedaagde] haar aandeel in een deel van die vorderingen aan [eiseres] heeft verbeurd. [gedaagde] is van mening dat zij altijd heeft gehandeld naar de wil van haar moeder.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 januari 2023, tevens inhoudende de incidentele vordering tot verstrekking van stukken, met producties 1 tot en met 27;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • het vonnis in incident van 22 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord, met producties 7 en 8;
  • het tussenvonnis van 12 juli 2023, waarbij de mondelinge behandeling is bevolen;
  • het B2-formulier van 22 november 2023 van [eiseres] ;
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [eiseres] , met producties 28 tot en met 38;
  • de akte houdende inbreng producties, met productie 9, van [gedaagde] ;
  • het B16-formulier van 19 december 2023 van [eiseres] .
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Na de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen. Dat is niet gelukt. Daarom is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de kinderen van [Naam moeder] (hierna: erflaatster) en [Naam vader] (hierna: vader). Het huwelijk van de ouders van partijen is ontbonden door het overlijden van vader op [datum 1] 2015.
3.2.
Vader heeft bij testament van 26 mei 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Vader heeft zijn echtgenote (erflaatster) en zijn kinderen ( [eiseres] en [gedaagde] ) tot erfgenamen benoemd, ieder voor een derde gedeelte. Verder heeft hij de wettelijke verdeling van toepassing verklaard.
3.3.
Erflaatster is overleden op [datum 2] 2021. Erflaatster heeft bij testament van 26 mei 2015 over haar nalatenschap beschikt. Op grond van het testament en de wet zijn de kinderen van erflaatster, [eiseres] en [gedaagde] , haar erfgenamen, ieder voor de helft. Erflaatster heeft [gedaagde] tot executeur benoemd. Zij heeft de executeursbenoeming aanvaard.
3.4.
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. [eiseres] heeft de nalatenschap op 7 december 2021 beneficiair aanvaard. Daarmee is het executeurschap van [gedaagde] geëindigd en zijn partijen gezamenlijk vereffenaars van de nalatenschap van erflaatster geworden.
3.5.
[eiseres] en [gedaagde] hebben de medewerkers van [Notariskantoor] (hierna: de notaris) volmacht gegeven om de nalatenschap van erflaatster te beheren en te vereffenen. [eiseres] heeft de volmacht op 22 december 2022 ingetrokken. De notaris heeft, afgezien van het opstellen van een verklaring van erfrecht, geen werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap van erflaatster verricht.
3.6.
Op 13 september 2021 heeft [Administratiekantoor] B.V. namens de erfgenamen aangifte erfbelasting gedaan. Volgens de aangifte bedraagt de totale verkrijging van [eiseres] € 153.074 en van [gedaagde] € 253.074. Bij [gedaagde] is een schenking van € 100.000 als fictieve verkrijging bij het erfdeel opgeteld. De te betalen erfbelasting bedraagt € 39.655 ( [eiseres] € 13.483 en [gedaagde] € 26.172).
3.7.
Op 6 september 2023 heeft de belastingdienst aan [gedaagde] een aanslag erfbelasting opgelegd van € 24.144. Hierin staat dat de definitieve aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
3.8.
Op [dag] 2021 (drie dagen na het overlijden van erflaatster) heeft [gedaagde] een bedrag van € 100.000 van de ervenrekening overgemaakt naar [eiseres] met omschrijving “schenking”.
3.9.
Bij vonnis in incident van deze rechtbank van 22 maart 2022 heeft de rechtbank [gedaagde] bevolen aan [eiseres] de volgende bankafschriften te verstrekken, voor zover [eiseres] die niet al heeft ontvangen:
I. de bankafschriften van de volgende bankrekeningen van erflaatster bij ABN AMRO vanaf de datum van opening van deze rekeningen in 2017 tot en met 31 december 2018 én van 1 september 2021 tot en met 1 januari 2023:
- [rekeningnummer 1] ;
- [rekeningnummer 1] ;
II. de bankafschriften van de volgende bankrekeningen van erflaatster bij Regiobank van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018:
- [rekeningnummer 2] (spaar-op-maat);
- [rekeningnummer 3] (plus betalen);
- [rekeningnummer 4] (groeirente).
Verder heeft de rechtbank [gedaagde] bevolen, voor zover zij (een deel van) deze afschriften niet wil of kan verstrekken, de desbetreffende bank te berichten dat zij toestemming verleent tot afgifte van deze bankafschriften aan [eiseres] , op straffe van een dwangsom.
3.10.
[gedaagde] heeft uitvoering gegeven aan voormeld vonnis in incident.
3.11.
[eiseres] heeft op 28 december 2022 tot zekerheid van haar vordering op [gedaagde] wegens onderbedeling conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen en de woning van [gedaagde] .
De periode voor het overlijden van erflaatster
3.12.
Op 6 december 2017 heeft erflaatster een levenstestament getekend, waarin zij volmacht geeft aan [gedaagde] . In dit levenstestament is onder meer het volgende opgenomen:

(…)
Rekening en verantwoording
De gevolmachtigde is verplicht jaarlijks rekening en verantwoording aan mij af te leggen over het voorafgaande jaar. Na goedkeuring van de rekening en verantwoording zal ik de gevolmachtigde décharge verlenen.
(…)
Mijn erfgenamen kunnen verlangen dat de gevolmachtigde aan hen rekening en verantwoording aflegt over de periode waarover tijdens mijn leven geen rekening en verantwoording is afgelegd en in ieder geval over het laatste jaar voorafgaand aan mijn overlijden.
(…)
3. BEVOEGDHEDEN VAN DE GEVOLMACHTIGDE
(…)
- giften te doen;
(…)
4. AANWIJZINGEN VOOR DE GEVOLMACHTIGDE
(…)
Giften
De gevolmachtigde mag giften doen aan mijn kinderen en mijn kleinkinderen als dat met het oog op belastingbesparing gunstig is. Ik wens dat mijn kinderen en mijn kleinkinderen daarbij gelijk worden behandeld, waarbij wel verschil mag worden gemaakt tussen mijn kinderen enerzijds en mijn kleinkinderen anderzijds.
Giften mogen het bedrag van de geldende fiscale vrijstelling niet overstijgen. Er moet evenwel voldoende liquide vermogen overblijven om in mijn verzorging te voorzien, berekend volgens de rechterlijke richtlijnen die gelden bij beschermingsbewind.
Woning
Mijn woning mag worden verkocht als ik mijn intrek neem in een verpleeg- of verzorgingsinstelling en er geen zicht is op mijn terugkeer naar die woning. Ter zake van de verkoop van mijn woning pleegt de gevolmachtigde overleg met mijn (overige) kinderen.
(…).
3.13.
Op 16 februari 2018 heeft het CIZ een indicatiebesluit voor erflaatster afgegeven voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg, voor onbepaalde tijd. Hierin staat onder meer:

Er is door een arts vastgesteld dat er bij u sprake is van een dementie. Door geheugenklachten ervaart u problemen op het gebied van de sociale zelfredzaamheid en persoonlijke verzorging. (…). Daarnaast heeft u beperkingen in het zelf besluiten nemen en de regievoering, ten gevolge van inzicht en overzichtsverlies. Door uw beperkingen bent u niet in staat om adequaat te alarmeren waardoor er op relevante momenten geen hulp wordt ingeschakeld.
3.14.
Op 2 januari 2019 is een CIZ beschikking afgegeven voor erflaatster met als geïndiceerd zorgprofiel: beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
3.15.
Erflaatster is op 26 januari 2021 gedwongen opgenomen in een verpleeghuis.
3.16.
[gedaagde] heeft als gevolmachtigde van erflaatster op 22 april 2021 bij notariële akte van schenking € 100.000 aan zichzelf geschonken, met gebruikmaking van de volmacht in het levenstestament.
3.17.
[eiseres] , haar echtgenoot en [gedaagde] hebben op 7 maart 2021 een overeenkomst ondertekend, waarin zij het volgende met elkaar hebben afgesproken. [gedaagde] zal de woning van erflaatster kopen voor de taxatiewaarde plus € 10.000. De woning is getaxeerd voor € 410.000. Bij de overdracht zal door de notaris een bedrag van € 10.000 worden gestort op de rekening van [eiseres] en haar echtgenoot en [gedaagde] zal een bedrag van € 10.000 op de rekening van erflaatster storten.
3.18.
Op 7 mei 2021 heeft de levering plaatsgevonden van de woning van erflaatster aan [gedaagde] en haar echtgenote, met behulp van de volmacht uit het levenstestament, tegen een koopsom van € 410.000.
3.19.
Erflaatster had op 1 januari 2016 een box 3 vermogen van € 191.442. In de aangifte inkomstenbelasting 2021 van erflaatster is geen box 3 vermogen meer opgenomen.
3.20.
[eiseres] en [gedaagde] hebben tot het overlijden van erflaatster samen voor haar gezorgd. Na de begrafenis van erflaatster is de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] verstoord geraakt.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, na wijziging van eis en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster te gelasten, zoals is voorgesteld in onderdeel 12 van de dagvaarding, althans de wijze van verdeling als de rechtbank redelijk en passend oordeelt;
II. te verklaren voor recht dat [gedaagde] haar aandeel in de vorderingen van de nalatenschap op haar genoemd in 11.1 van de dagvaarding, althans het aandeel in de vorderingen door de rechtbank in goede justitie te bepalen, aan [eiseres] heeft verbeurd;
III. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] € 382.622,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 januari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een bedrag en rente als de rechtbank redelijk en passend oordeelt;
IV. vaststelling van de aanvullende legitieme portie van [eiseres] en alleen voor zover de legitimaire aanspraak hoger is dan de erfrechtelijke aanspraken van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster;
V. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede de nakosten, met bepaling dat zij daarover de wettelijke rente verschuldigd is indien zij deze proceskosten niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] vergoedt;
VI. veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Om de omvang van de nalatenschap van erflaatster vast te kunnen stellen, moet de rechtbank eerst de door [eiseres] gestelde onttrekkingen aan het vermogen van erflaatster beoordelen.
Onrechtmatige onttrekkingen?
5.2.
[eiseres] stelt dat de nalatenschap van erflaatster vorderingen heeft op [gedaagde] wegens onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] , tijdens het leven van erflaatster en daarna, aan het vermogen van erflaatster. [eiseres] baseert de vorderingen op onverschuldigde betaling, dan wel wanprestatie of onrechtmatige daad wegens onzorgvuldige uitoefening van de volmacht door [gedaagde] . [eiseres] stelt dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde] voor de geleden schade. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat erflaatster het financiële beheer over haar spaargelden na het overlijden van vader heeft overgelaten aan [gedaagde] . [gedaagde] was daarom gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording aan erflaatster. [gedaagde] had die verplichting jegens erflaatster en duidelijk is dat erflaatster niet meer in staat was om rekening en verantwoording te vragen of te begrijpen. De overboekingen vallen volgens [eiseres] niet onder een normaal bestedingspatroon van erflaatster en zijn aan [gedaagde] ten goede gekomen.
5.3.
[gedaagde] betwist dit. Tot december 2017 heeft erflaatster haar vermogen zelf beheerd en deed zij haar financiën zelf. Daarna was [gedaagde] op basis van de volmacht in het levenstestament gerechtigd om de betreffende betalingen te doen. Zij heeft alle betalingen met goedkeuring van erflaatster gedaan.
5.4.
Op basis van de informatie die [eiseres] van [gedaagde] heeft ontvangen na het vonnis in incident, heeft [eiseres] een overzicht gemaakt van alle bedragen die van de bankrekeningen van erflaatster naar [gedaagde] , of naar haar partner, zijn overgeboekt of die contant zijn opgenomen in de periode van 18 januari 2016 tot en met 19 juni 2020. [eiseres] heeft dit overzicht overgelegd als productie 34 bij de akte overlegging producties tevens wijziging van eis.
5.5.
De rechtbank zal de gestelde onttrekkingen hierna aan de hand van productie 34 van [eiseres] beoordelen.
De jaren 2016 en 2017
5.6.
De rechtbank stelt vast dat uit productie 34 volgt dat er in 2016 en 2017 vanaf de bankrekeningen van erflaatster bedragen aan [eiseres] zijn betaald en dat vergelijkbare bedragen aan [gedaagde] zijn betaald. Die bedragen laat de rechtbank hier verder buiten beschouwing. Daarnaast zijn er op 16, 17 en 18 februari 2016 pinopnames gedaan van in totaal € 2.000, in verband met betaalde rekeningen.
Verder zijn de volgende bedragen overgemaakt naar [gedaagde] :
 € 10.000 € 10.000 op 21 maart 2016;
 € 10.000 € 1.000 op 14 mei 2016;
 € 10.000 € 1.900 op 14 mei 2016, onder vermelding van: ‘renault scenic’.
Op 20 en 21 januari 2017 zijn pinopnames gedaan van in totaal € 1.000.
5.7.
Dit is in totaal over de jaren 2016 en 2017 een bedrag van € 15.900, waarvan € 3.000 pinopnames. Dit gaat, mede gelet op de financiële middelen waarover erflaatster beschikte, niet om opvallend hoge bedragen.
5.8.
De rechtbank deelt de gevolgtrekkingen van [eiseres] over de onrechtmatigheid van de afschrijvingen van de bankrekeningen van erflaatster in de jaren 2016 en 2017 niet. Daarvoor zou moeten komen vast te staan dat [gedaagde] tegen de wil van erflaatster afschrijvingen van haar bankrekeningen heeft gedaan. Dat kan niet worden vastgesteld. Allereerst is relevant dat ten aanzien van erflaatster geen beschermingsmaatregel zoals meerderjarigenbewind of curatele is ingesteld. Erflaatster was dus handelingsbekwaam. Op 6 december 2017 heeft erflaatster haar levenstestament bij een notaris laten opmaken. Deze notaris is verplicht geweest de wilsbekwaamheid van erflaatster bij het verlijden van de notariële akte te onderzoeken. De notaris achtte erflaatster dus in staat om de akte te begrijpen en te ondertekenen. Op 16 februari 2018 volgde weliswaar de diagnose dementie, maar dat betekent niet dat erflaatster haar vermogensrechtelijke belangen in 2016 en 2017 niet meer kon overzien en dat dat erflaatster haar wil niet meer kon bepalen. Erflaatster was in 2017 al 90 jaar oud, maar een ver gevorderde leeftijd betekent nog niet dat iemand dus ook wils- of handelingsonbekwaam is. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat erflaatster in ieder geval tot en met december 2017, toen zij het levenstestament tekende, wilsbekwaam was.
Het jaar 2018
5.9.
Uit productie 34 volgt dat op 11 januari 2018 vanaf de bankrekening van erflaatster een bedrag aan [eiseres] is betaald van € 17.000 en een bedrag van € 20.000 aan [gedaagde] . Productie 34 vermeldt geen andere overboekingen naar [eiseres] of [gedaagde] in 2018.
5.10.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij deze overboekingen naar de wens van erflaatster heeft gedaan en dat dit schenkingen waren.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Erflaatster heeft in haar levenstestament bepaald dat [gedaagde] als gevolmachtigde giften mag doen aan de kinderen en kleinkinderen van erflaatster. Erflaatster heeft daarbij de wens geuit dat de kinderen gelijk worden behandeld. Daarom moet [gedaagde] het verschil tussen de schenkingen van € 3.000 aan de nalatenschap betalen.
De jaren 2019 en 2020
5.12.
De rechtbank stelt vast dat uit productie 34 volgt dat in 2019 vanaf de bankrekening van erflaatster ongeveer € 100.000 is overgemaakt naar [gedaagde] en dat [gedaagde] op 5 februari 2020 een bedrag van € 100.000 heeft gestort op de bankrekening van erflaatster. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de terugbetaling op 5 februari 2020 verband houdt met de overboekingen aan haar in 2019. De rechtbank concludeert dan ook dat de betalingen hiermee voor wat betreft het jaar 2019 per saldo zijn rechtgetrokken, zodat er geen aanleiding is tot verrekening of terugbetaling over het jaar 2019.
5.13.
Verder volgt uit productie 34 dat in de eerste helft van 2020 bedragen naar [gedaagde] zijn overgemaakt van in totaal € 102.003 en een bedrag van € 2.000 naar [eiseres] .
5.14.
[gedaagde] heeft dit als volgt toegelicht. De overboekingen in 2020 heeft [gedaagde] in overleg met erflaatster op die manier gedaan, omdat erflaatster de ongelijkheid uit het verleden recht wilde trekken. Die ongelijkheid was ontstaan omdat [eiseres] toen zij trouwde een woning heeft gekregen van haar grootouders. De afspraak was dat zij tot hun overlijden een bedrag zou aflossen. Daarna zou erflaatster beslissen of deze betaling aan haar moest worden voortgezet. [eiseres] is dit na het overlijden van de grootouders niet nagekomen. Erflaatster vond dit oneerlijk en wilde dit rechttrekken.
5.15.
[eiseres] betwist dit. [eiseres] betoogt dat zij in 1972 samen met haar echtgenoot een bedrag van ƒ 30.000 (€ 13.613) heeft geleend van haar grootouders, voor de aankoop van een woning. Zij heeft in de jaren daarna steeds op deze lening afgelost. Die aflossingen werden door opa bijgehouden in een schriftje. Per 1 oktober 1978 resteerde er nog vermoedelijk ƒ 14.300 (€ 6.489,06). [eiseres] heeft geen gegevens van de periode daarna, maar zij en haar echtgenoot hebben de resterende lening uiteindelijk geheel afgelost. [eiseres] heeft ter onderbouwing het schriftje van haar opa overgelegd, waaruit blijkt dat zij het geld dat zij van haar grootouders had geleend om een woning te kopen grotendeels heeft terugbetaald.
5.16.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar betoog dat erflaatster met deze betalingen de ongelijkheid uit het verleden wilde rechttrekken. Het volgende is daartoe redengevend. Erflaatster heeft in haar levenstestament bepaald dat zij [eiseres] en [gedaagde] gelijke schenkingen wilde doen. Zij heeft in haar levenstestament niets bepaald over het rechttrekken van een bepaalde situatie uit het verleden, terwijl het voor de hand ligt dat zij hierover een bepaling in het levenstestament zou hebben opgenomen als zij dit wenste. Bovendien heeft [eiseres] gemotiveerd weersproken dat zij een woning, of een groot geldbedrag, van haar grootouders heeft gekregen, zodat er ook geen reden was om iets gelijk te trekken.
5.17.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] € 100.003 (€ 102.003 min € 2.000) aan de nalatenschap moet betalen.
Het jaar 2021
De notariële schenking van € 100.000
5.18.
Vast staat dat [gedaagde] , als gevolmachtigde van erflaatster, op 22 april 2021 zichzelf bij notariële akte € 100.000 heeft kwijtgescholden op de koopsom van de woning van erflaatster.
5.19.
[eiseres] stelt primair dat [gedaagde] hiermee in strijd met het levenstestament heeft gehandeld en dat [gedaagde] de schenking van € 100.000 aan de nalatenschap van erflaatster moet terugbetalen. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling, dan wel wanprestatie vanwege onzorgvuldige taakuitoefening als gevolmachtigde, dan wel onrechtmatig handelen. Subsidiair legt zij hieraan ten grondslag dat de schenking vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden op grond van artikel 3:44 lid 1 jo. lid 4 BW. Meer subsidiair legt [eiseres] hieraan ten grondslag dat [gedaagde] de schenking moet inbrengen in de nalatenschap.
5.20.
[gedaagde] betoogt dat zij op grond van het levenstestament bevoegd was om deze schenking aan zichzelf te doen en dat zij dit deed met toestemming van erflaatster en op advies van de notaris. Omdat [gedaagde] verplicht is het bedrag van de schenking in te brengen in de nalatenschap, is volgens [gedaagde] geen sprake van benadeling van [eiseres] .
5.21.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze schenking in strijd met het levenstestament heeft gedaan, omdat uit het levenstestament van erflaatster volgt dat het de wens van erflaatster is dat haar kinderen gelijk worden behandeld. Bovendien heeft erflaatster in het levenstestament bepaald dat giften het bedrag van de geldende fiscale vrijstelling niet overstijgen. Dat is bij deze gift wel het geval.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] een bedrag van € 100.000 moet betalen aan de nalatenschap.
Ontvangsten uit de verkoopopbrengst van de woning van erflaatster
5.23.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in mei 2021 ieder € 100.000 ontvangen uit de verkoopopbrengst van de woning van erflaatster. Deze bedragen kunnen naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster tegen elkaar worden weggestreept.
5.24.
Daarnaast heeft [gedaagde] € 100 naar zichzelf overgemaakt, zonder omschrijving. Dit bedrag moet [gedaagde] terugbetalen aan de nalatenschap, omdat zij hier geen verklaring voor heeft gegeven.
Bedrag van € 10.000
5.25.
[eiseres] stelt dat partijen hadden afgesproken dat [gedaagde] de woning van erflaatster zou kopen voor € 420.000. [gedaagde] heeft de woning in eigendom verkregen voor € 410.000, zodat zij € 10.000 minder heeft betaald dan was afgesproken. Dit bedrag moet [gedaagde] aan de nalatenschap betalen. [gedaagde] heeft toegezegd dit bedrag van € 10.000 aan de nalatenschap te zullen voldoen, zodat dit niet meer in geschil is tussen partijen.
Bedrag van € 20.000
5.26.
[eiseres] stelt dat uit de nota van afrekening van de overdracht van de woning van erflaatster aan [gedaagde] blijkt dat [gedaagde] een bedrag van € 20.000 van de koopsom voor de woning schuldig is gebleven aan erflaatster. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat zij dit bedrag van € 20.000 aan de nalatenschap moet voldoen.
Bedrag van € 59.656,77
5.27.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] , als executeur, bedragen van in totaal € 59.656,77 ten onrechte en zonder recht of titel aan zichzelf heeft overgeboekt. Het gaat om de volgende bedragen:
 € 54.700 ( € 54.700 (in totaal) van de rekening bij ABN AMRO Bank ;
 € 54.700 ( € 247,39 van de rekening bij Regiobank;
 € 54.700 ( € 4.712,38 van de rekening bij ING Bank .
5.28.
[gedaagde] betoogt dat zij € 54.700 en € 4.712,38 apart heeft gezet om de erfbelasting te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de bedragen die zij na de overdracht van de woning van erflaatster heeft opgenomen nog op haar rekening staan en dat die bedragen nog verdeeld moeten worden.
5.29.
Het bedrag van € 59.656,77 hoort dus tot de nalatenschap en moet door [gedaagde] aan de nalatenschap worden betaald.
Samenvattend
5.30.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] de volgende bedragen aan de nalatenschap moet betalen:
€ 3.000,00;
€ 100.003,00;
€ 100.000,00;
€ 100,00;
€ 10.000,00;
€ 20.000,00;
€ 59.656,77.
In totaal is dit € 292.795,77.
Gelasten wijze van verdeling (vordering (I) en betaling van € 382.622,50 (vordering III)
5.31.
In productie 37 heeft [eiseres] een voorstel gedaan voor de verdeling van de nalatenschap van erflaatster (hierna: het verdelingsvoorstel). [eiseres] vordert, op grond van artikel 3:178 BW in samenhang met artikel 3:185 BW, dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast, op de volgende wijze:
partijen nemen ieder de schuld van de nalatenschap ter zake vaders erfdeel aan ieder van hen voor hun rekening;
aan [gedaagde] worden de resterende banksaldi van de nalatenschap, de teruggaaf IB 2021 en alle vorderingen van de nalatenschap op haar toegedeeld;
ook het verbeurde aandeel van [gedaagde] in de betreffende vorderingen wordt aan haar toegedeeld;
it betekent dat [gedaagde] voor € 382.662,50 wordt overbedeeld en dat bedrag moet zij uit privé aan [eiseres] vergoeden.
5.32.
De rechtbank zal voor wat betreft de omvang van de nalatenschap het verdelingsvoorstel tot uitgangspunt nemen en beoordelen of hierop nog correcties moeten worden uitgevoerd.
5.33.
In het verdelingsvoorstel staan de volgende bestanddelen van de nalatenschap vermeld:
 banktegoeden;
 inboedel;
 teruggave IB 2021;
 vorderingen op [gedaagde] ;
 schulden.
5.34.
De rechtbank zal de bestanddelen hierna puntsgewijs bespreken en beoordelen voor welk bedrag zij in de nalatenschap moeten worden betrokken.
Banktegoeden
5.35.
In het verdelingsvoorstel staan twee bankrekeningen vermeld bij ABN AMRO Bank . Eén zonder saldo per 28 december 2022 en één met een saldo van € 15,32 per [datum 2] 2021. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat dit tussen partijen vast staat.
Inboedel
5.36.
In het verdelingsvoorstel is de waarde van de inboedel van erflaatster opgenomen als “ PM-post ”. Partijen hebben geen stellingen ingenomen over de waarde van de inboedel of over de verdeling daarvan. Aangezien erflaatster in een verpleeghuis woonde en de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om de waarde van de inboedel vast te stellen, zal de rechtbank in het kader van de verdeling van de nalatenschap aan de inboedel een waarde toekennen van nihil.
Teruggave IB 2021
5.37.
In het verdelingsvoorstel is een teruggave inkomstenbelasting opgenomen van € 385. Dit bedrag is niet in geschil.
Vorderingen op [gedaagde]
5.38.
Uit het voorgaande volgt dat de nalatenschap vorderingen heeft op [gedaagde] van in totaal € 292.795,77.
Schulden wegens erfdeel vader
5.39.
In het verdelingsvoorstel staan schulden opgenomen van de nalatenschap aan partijen vanwege vaders erfdeel van € 94.167 per persoon. Dit is niet in geschil.
Kosten opvragen bankafschriften, aangifte erfbelasting en uitvaart
5.40.
De kosten voor het opvragen van de bankafschriften bij Regiobank (€ 120), de kosten voor het verzorgen van de aangifte erfbelasting (€ 500) en de uitvaartkosten (€ 7.558) zijn niet in geschil.
Erfbelasting
5.41.
Vast staat dat [gedaagde] een aanslag erfbelasting heeft ontvangen van € 24.144. De rechtbank is niet bekend of [eiseres] al een aanslag erfbelasting heeft ontvangen. De rechtbank zal de te betalen erfbelasting daarom buiten de verdeling houden.
Samenvattend omvang nalatenschap
5.42.
Het voorgaande samenvattend komt de rechtbank tot het volgende.
5.43.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoren de volgende activa:
€ 15,32 saldo bankrekeningen volgens verdelingsvoorstel
€ 385,00 teruggave IB
€ 292.795,77vordering op [gedaagde]
€ 293.196,09 totaal activa
5.44.
Tot de nalatenschap behoren de volgende passiva:
€ 94.167,00 aan [eiseres] wegens erfdeel vader
€ 94.167,00 aan [gedaagde] wegens erfdeel vader
€ 120,00 kosten opvragen bankafschriften
€ 500,00 kosten aangifte erfbelasting
€ 7.558,00uitvaart
€ 196.512,00 totaal passiva
5.45.
Het saldo van de nalatenschap bedraagt € 96.684,09 (€ 293.196,09 min € 196.512). De erfdelen van [eiseres] en [gedaagde] bedragen de helft hiervan, dat is € 48.342,04 per persoon. Op de erfdelen komt nog in mindering de door de erfgenamen verschuldigde erfbelasting.
Verdeling
5.46.
Het voornaamste actief van de nalatenschap is de vordering van de nalatenschap op [gedaagde] . Naar het oordeel van de rechtbank moet het bedrag dat [gedaagde] verschuldigd is aan de nalatenschap (€ 292.795,77) op de voet van artikel 4:228 lid 1 BW op haar aandeel worden toegerekend. Omdat dit bedrag hoger is dan haar erfdeel, zal de rechtbank [gedaagde] in het kader van de verdeling van de nalatenschap veroordelen om aan [eiseres] haar erfdeel (minus de verschuldigde erfbelasting) en de vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader, te betalen. Verder zal de rechtbank aan partijen toedelen wat zij feitelijk al hebben ontvangen.
5.47.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van de datum van de akte overlegging producties tevens wijziging van eis (4 december 2023), omdat ingebrekestelling is vereist. Indien [gedaagde] niet kan betalen door het beslag op de bankrekeningen, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag nadat het beslag is opgeheven.
Verbeurdverklaring (vordering II)
5.48.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] haar aandeel in de vorderingen van de nalatenschap op haarzelf aan [eiseres] heeft verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 BW. Het gaat om het 50% aandeel van [gedaagde] in de vijf vorderingen genoemd in 11.1 van de dagvaarding, te weten € 166.700 (na wijziging eis: € 209.827,90), € 10.000, € 20.000, € 100.000, € 100.100 en € 59.656,77.
5.49.
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft als deelgenoot en als executeur nagelaten om [eiseres] uit zichzelf deugdelijk te informeren over de omvang van de nalatenschap, de gelden die zij aan zichzelf heeft overgemaakt en de gelden die zij nog schuldig was aan de nalatenschap wegens geldleningen en de koopovereenkomst, terwijl zij wist dat die vorderingen er waren. [gedaagde] heeft ook in de aangifte erfbelasting geen melding gemaakt van de vorderingen van de nalatenschap op haar. [gedaagde] heeft jarenlang de financiën van erflaatster beheerd en wist dat zij gelden aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken. Dat valt volgens [eiseres] onder zoek maken dan wel verborgen houden genoemd in artikel 3:194 lid 2 BW. Voor de na het overlijden van erflaatster onttrokken bedragen geldt volgens [eiseres] hetzelfde.
5.50.
[gedaagde] betwist dat zij gelden van erflaatster verborgen heeft gehouden voor [eiseres] . Bij brief van 15 november 2022 heeft [gedaagde] op het eerste verzoek van [eiseres] van 12 oktober 2022 al veel informatie gegeven. Ook heeft [gedaagde] de schenkingsovereenkomst overgelegd. Bovendien was [gedaagde] totdat er beslag werd gelegd op haar bankrekeningen en haar woning nog in de veronderstelling dat partijen in onderhandeling waren. [gedaagde] heeft tijdens de zitting een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. Zij stelt dat zij altijd alles heeft gedaan volgens de wens van erflaatster.
5.51.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.52.
Artikel 3:194 lid 2 BW bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot verbeurt. Deze bepaling strekt ertoe oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen, omdat in rechtsverhoudingen als waarop die bepaling betrekking heeft, de deelgenoten immers in de regel in hoge mate afhankelijk zijn van de juistheid en volledigheid van de over en weer door hen verschafte inlichtingen over het bestaan van tot de gemeenschap behorende goederen. Uit de aard van de onderhavige (zware) sanctie, die een strafkarakter heeft, volgt dat de bedoelde opzet niet al kan worden aangenomen als de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde.
2016 en 2017
5.53.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen (zie 5.8), deelt zij de gevolgtrekkingen van [eiseres] over de onrechtmatigheid van de afschrijvingen van de bankrekeningen van erflaatster in de jaren 2016 en 2017 niet. Nu over de periode 2016 en 2017 geen sprake is van onrechtmatige onttrekkingen, hoeft [gedaagde] over deze periode geen rekening en verantwoording af te leggen en is verbeurdverklaring niet aan de orde.
2018
5.54.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld (zie 5.9 tot en met 5.11), gaat het in 2018 om een bedrag van € 3.000. Dit is het verschil tussen de bedragen die [eiseres] en [gedaagde] van erflaatster hebben ontvangen. Het betreft overboekingen van een rekening bij ABN AMRO Bank ten name van erflaatster en/ of [gedaagde] . De rechtbank zal hierna beoordelen of ten aanzien van dit bedrag sprake is van opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW.
2020
5.55.
[gedaagde] heeft begin 2020 een bedrag van in totaal € 100.003 (‘netto’, zie r.o. 5.17) overgemaakt van een rekening bij ABN AMRO Bank ten name van erflaatster en/ of [gedaagde] naar haar eigen bankrekening. Zij stelt dat zij dit heeft gedaan omdat erflaatster de ongelijkheid uit het verleden recht wilde trekken die is ontstaan door de aankoop van een woning door [eiseres] met behulp van haar grootouders. De rechtbank zal hierna beoordelen of ten aanzien van dit bedrag sprake is van opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW.
2021
5.56.
Partijen hebben destijds afspraken met elkaar gemaakt over de overdracht van de woning van erflaatster aan [gedaagde] . [eiseres] was dus op de hoogte van de verkoopopbrengst. Het feit dat [gedaagde] de verkoopopbrengst vervolgens heeft opgenomen, of apart heeft gezet zoals zij stelt, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor een verbeurdverklaring. Ten aanzien van het bedrag van € 20.000 staat bovendien vast dat dit is vermeld in de aangifte erfbelasting, zodat [gedaagde] dit bedrag niet voor [eiseres] heeft verzwegen.
Conclusie
5.57.
De rechtbank zal de gevorderde verbeurdverklaring van het aandeel van [gedaagde] in de vorderingen van de nalatenschap op [gedaagde] afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt. Gezien het voorgaande betreft het de bedragen die in 2018 (€ 3.000) en 2020
(€ 100.003) van een en/of rekening van erflaatster en [gedaagde] naar [gedaagde] zijn overgeboekt. Het is weliswaar niet netjes geweest van [gedaagde] dat zij grote bedragen van de bankrekeningen van erflaatster naar haar eigen bankrekening heeft overgemaakt, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] de vorderingen opzettelijk heeft verzwegen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling een beroep heeft gedaan op de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] is van mening dat zij alles heeft gedaan volgens de wens van erflaatster. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat uit het levenstestament blijkt dat het de wens van erflaatster was om [eiseres] en [gedaagde] gelijk te behandelen en daar past de uitkomst van de gevorderde verbeurdverklaring niet bij.
Vaststellen aanvullende legitieme portie (vordering IV)
5.58.
[eiseres] vordert, alleen voor zover de legitimaire aanspraak hoger is dan de erfrechtelijke aanspraken van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster, de aanvullende legitieme portie van [eiseres] vast te stellen. [eiseres] behoudt zich het recht voor om deze vordering nader toe te lichten.
5.59.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] vordering IV niet nader heeft toegelicht en niet heeft onderbouwd. Daarom zal deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten en beslagkosten (vorderingen V en VI)
5.60.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde] zeer summier, onvolledig en soms zelfs aantoonbaar onjuist heeft gereageerd op de vragen die de advocaat van [eiseres] haar heeft gesteld. [gedaagde] heeft daarnaast verzwegen dat zij de nalatenschap nog een substantieel bedrag verschuldigd was. Door deze opstelling van [gedaagde] is een buitengerechtelijk debat onmogelijk. De hoedanigheid van [gedaagde] als schuldenaar van de nalatenschap weegt volgens [eiseres] zwaarder dan de familiaire hoedanigheid die [gedaagde] heeft als zus van [eiseres] .
5.61.
[gedaagde] meent dat niet moet worden afgeweken van de heersende leer waarbij in het erfrecht de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. [gedaagde] betwist dat zij summier heeft gereageerd op vragen van de advocaat van [eiseres] . [gedaagde] heeft op het eerste verzoek van [eiseres] alle belastingaangiften van erflaatster overgelegd. Ook heeft [gedaagde] de afschriften van de bankrekeningen van erflaatster waarover zij beschikte overgelegd. [gedaagde] was nog in afwachting van het advies van de notaris, toen zij werd gedagvaard door [eiseres] . Indien er al sprake moet zijn van een proceskostenveroordeling moet daarom juist [eiseres] in de proceskosten worden veroordeeld.
5.62.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten (waaronder de beslagkosten) tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding beschikte [eiseres] over veel informatie over de nalatenschap van erflaatster en na het vonnis in incident heeft zij de ontbrekende bankafschriften van [gedaagde] gekregen. Bovendien worden de vorderingen van [eiseres] niet integraal toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt de wijze van verdeling vast van de nalatenschap van [Naam moeder] (hierna: erflaatster), overleden op [datum 2] 2021, waarbij aan partijen toekomt wat zij feitelijk al hebben ontvangen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om inzake de nalatenschap van vader uit hoofde van de wettelijke verdeling aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 94.167,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 december 2023, althans vanaf de dag na opheffing van het beslag, tot aan de dag van volledige voldoening;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om inzake de nalatenschap van erflaatster aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 48.342,04, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 december 2023, althans vanaf de dag na opheffing van het beslag, tot aan de dag van volledige voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
type: 2339