Op 26 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het primaire besluit van de minister, gedateerd 4 september 2023, wees de aanvraag van de verzoeker af. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. De minister heeft op 3 mei 2024 aan de rechtbank laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de minister zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorziening en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand.
De uitspraak houdt in dat de minister wordt geboden om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van de verzoeker totdat op het bezwaar is beslist. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.