In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument had ingediend, kreeg op 22 maart 2023 te horen dat deze aanvraag was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening. Dit leidde tot de beslissing om verzoeker te beschermen tegen uitzetting totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen in situaties van onverwijlde spoed. Aangezien de verweerder geen bezwaren had tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek toe te wijzen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, wat betekent dat de beslissing van de voorzieningenrechter definitief is.