ECLI:NL:RBDHA:2024:11650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken wegens onvoldoende economische en sociale binding met Marokko
In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Marokko, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf om zijn broer en schoonzus te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 23 mei 2023 afgewezen, omdat eiser onvoldoende economische en sociale binding met Marokko zou hebben aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 13 februari 2024 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 27 juni 2024 de zaak behandeld. De minister stelde dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het Schengengebied tijdig te verlaten. Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord op zijn bezwaargronden. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij over een substantieel inkomen beschikte en dat zijn sociale binding met Marokko niet sterk genoeg was om zijn terugkeer te waarborgen.
De rechtbank wees erop dat eiser in beroep nieuwe verklaringen over zorgtaken voor zijn moeder had ingediend, maar dat deze niet relevant waren voor de beoordeling, omdat ze niet eerder aan de minister waren voorgelegd. De rechtbank concludeerde dat de minister het bezwaar van eiser terecht ongegrond had verklaard en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.