In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in een weekendpleeggezin. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, had verzocht om deze machtiging te formaliseren, omdat de kinderen al regelmatig bij het weekendpleeggezin verbleven. De moeder van de kinderen steunde het verzoek, terwijl de vader niet aanwezig was tijdens de zitting.
De kinderrechter heeft de procedure en de feiten zorgvuldig overwogen. De kinderen verblijven slechts één keer in de drie weken bij het weekendpleeggezin, wat volgens de kinderrechter niet voldoende is om te concluderen dat er een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. De kinderrechter oordeelde dat de zorg en opvoeding van de kinderen niet in belangrijke mate aan de pleegouders wordt overgedragen, en dat de plaatsing vooral bedoeld is om de moeder te ontlasten. Bovendien is er een intentie om naar een vrijwillig kader toe te werken, wat ook een rol speelde in de beslissing.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie geen juridische basis biedt voor een dergelijke machtiging. De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven, waarbij belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak hun beroep kunnen indienen.