7.3.Het oordeel van de rechtbank
Afwijzing voorwaardelijk verzoek verdediging
De rechtbank acht zich, gelet op de voorhanden zijnde rapportages en de toelichting van de deskundigen op de terechtzitting van 12 juli 2024, voldoende geïnformeerd. Het is dan ook niet noodzakelijk om de verdachte te laten observeren in het PBC. Dit brengt met zich dat het voorwaardelijk verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belaging van een docente aan de Universiteit Leiden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van diezelfde docente.
De verdachte had een opdracht in de Engelse taal ingeleverd, terwijl hij wist dat dit in de Nederlandse taal had gemoeten. De verdachte was er namelijk eerder door de docente op gewezen dat de volgende opdracht in de Nederlandse taal ingeleverd moest worden. Aangezien de verdachte desondanks een opdracht in de Engelse taal had ingeleverd, is die opdracht niet nagekeken maar direct met een onvoldoende beoordeeld.
Vervolgens wilde de verdachte ervoor zorgen dat de docente zou weten wat die beslissing met hem deed. Ook wilde hij bewerkstelligen dat het gebruik van de Engelse taal voortaan voor dat vak geaccepteerd zou worden. Daarbij heeft hij de grenzen van wat toelaatbaar is ver overschreden. In de e-mails staan veelal zeer beledigende en discriminatoire teksten, die grote impact op de persoonlijke levenssfeer van de docente hebben gehad, zo blijkt uit haar aangifte. Door een bombardement aan e-mails, waarvan er drie ook nog bedreigend waren, heeft zij in angst geleefd en is haar gevoel van veiligheid aangetast.
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde kan in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte, anders dan een zaak die eindigde met een sepot, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, in zijn Pro Justitia-rapport van 23 april 2024 en van dr. T. Jambroes, psychiater en rapporteur in opleiding en dr. S.J. Roza, psychiater, in hun Pro Justitia-rapport van
22 april 2024 (hierna tezamen: de gedragsdeskundigen). De bevindingen van de gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De psycholoog beschrijft dat bij de verdachte een stabiel en langdurig patroon van sociaal-maatschappelijk disfunctioneren aanwezig is en dat dit een aanwijzing voor persoonlijkheidspathologie kan zijn. Aangezien geen heteroanamnese heeft plaatsgevonden, is een classificatie van een persoonlijkheidsstoornis niet mogelijk. De psycholoog heeft een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis bij de verdachte vastgesteld. De verdachte heeft de overtuiging dat hij gedrogeerd wordt, en dat hij door allerlei instanties wordt benadeeld en geïntimideerd. Ook zou hij in diskrediet worden gebracht en heeft hij grootheidsideeën. De psycholoog heeft ook een stoornis in het gebruik van cannabis bij de verdachte vastgesteld.
De psychiaters rapporteren dat ook zij vanwege de afwezigheid van een heteroanamnese beperkt zijn in de diagnostische overwegingen als het gaat om de psychotische ontregeling bij de verdachte. Bij de psychiaters bestaat geen twijfel over het bestaan van de psychotische stoornis en de stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast hebben zij een zorgwekkende maatschappelijke teloorgang, zo goed als volledig gebrek aan empathisch vermogen en een rigiditeit in denken bij de verdachte waargenomen.
De gedragsdeskundigen adviseren het ten laste gelegde de verdachte in (sterk) verminderde mate toe te rekenen, vanwege voornoemde psychotische stoornis, die ten tijde van het plegen van de strafbare feiten aanwezig was.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte
verminderdkan worden toegerekend. De rechtbank hanteert hierbij een drie-punt-schaal, in de zin van toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar. De vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft een aanzienlijk matigende werking op de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de reclasseringsrapporten d.d. 26 april 2024 en 13 juni 2024. De reclassering concludeert dat een voorwaardelijk kader niet tot de mogelijkheden behoort. De reclassering acht het, net als de gedragsdeskundigen, van belang dat de verdachte klinisch wordt behandeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregelen
De psychiaters schatten het risico op vergelijkbare delicten in als hoog. De psychiaters hebben niet goed kunnen inschatten wat het recidiverisico voor gewelddadig gedrag in het algemeen is. Het recidivegevaar wordt in belangrijke mate bepaald door de psychotische ontregeling bij de verdachte en het gebrek aan beschermende factoren.
De psycholoog heeft het algemene risico op belaging eveneens als hoog beoordeeld en op bedreiging gemiddeld-hoog.
De gedragsdeskundigen adviseren, mits de ernst van de tenlastegelegde feiten dit rechtvaardigt, oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De verdachte zal langdurig en intensief klinisch moeten worden behandeld, waarbij zowel wordt ingestoken op de psychotische problematiek door medicamenteuze behandeling, als ook psychotherapeutisch om de cognitieve vervorming en negatieve attributies in het denken en handelen van de verdachte te bewerken. Een zorgmachtiging wordt, zo hebben de gedragsdeskundigen ter terechtzitting nader toegelicht, onvoldoende geacht om de noodzakelijk langdurige en intensieve behandeling van de grond te krijgen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia-rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, om dat risico te verminderen, een langdurige en intensieve klinische behandeling noodzakelijk is. Aangezien de rechtbank zich ook verenigt met de conclusie dat een voorwaardelijk kader op voorhand onhaalbaar is en een zorgmachtiging in dit concrete geval niet passend is, resteert de vraag of de noodzakelijk geachte behandeling in het kader van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van terbeschikkingstelling dat het begane feit behoort tot de in artikel 37a, eerste lid, sub 1 Sr genoemde misdrijven. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat de begane feiten ernstig zijn, dat het recidiverisico op een vergelijkbaar delict hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt een langdurige en intensieve klinische behandeling vereist, die niet mogelijk is in een ander kader.
De rechtbank zal dan ook de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling is beperkt tot vier jaren.
Nu uit de rapportages van de gedragsdeskundigen volgt dat het recidiverisico hoog dan wel gemiddeld-hoog is en intensieve behandeling noodzakelijk is, moet er rekening mee worden gehouden dat het recidiverisico na afloop van de gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. Gelet op het voorgaande alsmede op de ernst van de stoornissen van de verdachte, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Ter bescherming van de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank dan ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd – indien aangewezen – op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan nu de verdachte ter beschikking zal worden gesteld als bedoel in de artikel 37a en 37b Sr.