Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 3 september 2022 te Leiden. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.S.M. Nolte, werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij een voetganger, [slachtoffer], ernstig letsel opliep. De officier van justitie had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. Tijdens de zitting op 19 december 2023 werd het bewijs besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de aanrijding niet op de oversteekplaats had plaatsgevonden en dat de voorruit van de auto vervuild was, wat het zicht van de verdachte zou hebben beperkt.
De rechtbank oordeelde dat de aanrijding wel degelijk op de voetgangersoversteekplaats had plaatsgevonden en dat de verdachte [slachtoffer] voorrang had moeten verlenen. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van roekeloosheid, omdat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld. Wel werd vastgesteld dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat er gevaar op de weg was veroorzaakt, wat leidde tot een veroordeling op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank legde een geldboete op van € 500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld en zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk in de zorg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van oplettendheid in het verkeer, vooral bij het naderen van voetgangersoversteekplaatsen.