ECLI:NL:RBDHA:2024:11553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
NL23.37784, NL23.37785.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier en verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1963 en van Jamaicaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om verblijf in Nederland bij zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser stelt dat hij de biologische vader is van de minderjarige dochter van zijn partner en dat hij zorgtaken voor haar uitvoert. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende gelegenheid heeft geboden voor een hoorzitting en dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die zou vereisen dat hij een verblijfsrecht zou krijgen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de verblijfsvergunning en het verzoek om een voorlopige voorziening terecht zijn afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37784 (beroep) en NL23.37785 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser heeft ingediend.
1.1.
Bij besluit van 14 juli 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de eerdere afwijzing gebleven.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.37784) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL23.37785) te treffen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich kort voor de zitting afgemeld en zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Jamaicaanse nationaliteit. Eiser wenst verblijf in Nederland bij zijn partner, mevrouw [referente] (referente), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser stelt de vader te zijn van de minderjarige dochter van referente, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft, en heeft daarom gevraagd om zijn verblijfsaanvraag te toetsen aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez [1] .
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Redengevend daarvoor is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verder acht verweerder de uitzetting van eiser niet in strijd met het recht op familie- en gezinsleven en het recht op privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . De belangenafweging zowel ten aanzien van het gezinsleven als het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM valt volgens verweerder in het nadeel van eiser uit. Ook is geen sprake van onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Na bezwaar heeft verweerder deze conclusies in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep daartegen de volgende gronden aan.
4.1
Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar geschonden. Eiser kon niet aanwezig zijn bij de hoorzitting die op 26 oktober 2023 gepland stond vanwege ziekte en heeft zich daarom tevoren afgemeld. Eiser stelt dat met verweerder vervolgens was afgesproken dat eerst de uitslag van het DNA-onderzoek zou worden afgewacht, voordat opnieuw een hoorzitting met eiser en referente zou worden ingepland. Verweerder heeft de uitslag van het DNA-onderzoek - in weerwil van deze afspraak - niet afgewacht voordat hij overging tot het opnieuw inplannen van een hoorzitting. Eiser stelt dat hij wel degelijk contact heeft proberen zoeken met verweerder naar aanleiding van de verschillende contactverzoeken die gedaan zijn.
4.2
Ook heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Nu uit het DNA-onderzoek blijkt dat eiser de biologische vader van de minderjarige dochter van referente is en verweerder de uitslag van dit onderzoek niet heeft willen afwachten alvorens op het bezwaar van eiser te beslissen, heeft verweerder dit nieuwe feit ten onrechte niet betrokken bij het bestreden besluit. Met de in de beroep overgelegde foto’s en verklaringen heeft eiser daarnaast wel degelijk aannemelijk gemaakt dat er sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige dochter. Nu gebleken is dat eiser ook daadwerkelijk bijdraagt in de opvoeding en verzorging van de minderjarige dochter en ook gebleken is dat deze ondersteuning noodzakelijk is, heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hen.
4.3
Eiser stelt verder dat hij omgang heeft met zijn gezin, familieleden en vrienden in Nederland. Verweerder heeft dit miskend en heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen beschermwaardig familie- en gezinsleven dan wel privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen.
4.4
Tot slot stelt eiser dat afwijzing van dit verblijfsrecht leidt tot onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule), zoals bedoeld in artikel 3.71, derde lid van de Vw en paragraaf B1/4.1 van de Vc. Er is hier namelijk sprake van een bijzonder geval, nu uit het in beroep overgelegde resultaat van het DNA-onderzoek gebleken is dat eiser de biologische vader van de minderjarige dochter van referente is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Hoorplicht
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder meerdere malen gepoogd heeft om met de gemachtigde van eiser een hoorzitting in te plannen. De hoorzitting van 26 oktober 2023 is uitgesteld omdat eiser een dag te voren had gemeld dat hij ziek was en dat hij uitstel van de hoorzitting wenste. Niet weersproken door eiser is dat verweerder vervolgens op 14 november 2023 gemaild heeft en op 21 en 22 november 2023 gebeld heeft naar de gemachtigde van eiser om een nieuwe hoorzitting in te plannen. Ook is op 22 november 2023 een tekstbericht (sms) gestuurd naar de gemachtigde van eiser. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser heeft gereageerd op deze contactverzoeken van verweerder en ook niet dat de gemachtigde zelf contact heeft gezocht om een nieuwe datum voor de hoorzitting in te plannen. Verweerder heeft op 23 november 2023 nogmaals naar de gemachtigde van eiser gemaild met de uiterlijke deadline om vóór 24 november 2023 voor 17:00 uur een reactie te geven. Ook daarop is namens (de gemachtigde van) eiser geen reactie gekomen.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser en referent voldoende in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden op hun bezwaar. Tijdens de hoorzitting had eiser het familie- en gezinsleven dan wel het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM kunnen onderbouwen. Ook had hij nader kunnen toelichten waarom hij meent wel aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez te voldoen. Hoewel eiser een reëel belang had bij het opnieuw inplannen van een hoorzitting komt het, gelet op de in rechtsoverweging 5.1 beschreven gang van zaken, voor zijn rekening en risico dat het tot het inplannen van een nieuwe hoorzitting niet is gekomen.
6.2
Van een onderlinge afspraak om eerst de uitslag van het DNA-onderzoek af te wachten voordat een hoorzitting wordt ingepland is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft een dergelijke afspraak niet met stuken onderbouwd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat verweerder niet met een dergelijke afspraak met eiser bekend is. Niet valt daarom in te zien waarom verweerder gehouden was om de uitslag van het DNA-onderzoek af te wachten alvorens een hoorzitting met eiser in te plannen. Het niet plaatsvinden van de hoorzitting en de mogelijk negatieve gevolgen daarvan dienen dan ook voor eigen rekening en risico van eiser te komen. Van schending van de hoorplicht in bezwaar is geen sprake.
Chavez-Vilchez
7. Om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez dient de vreemdeling - volgens het beleid [3] van verweerder - onder andere daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het Nederlandse kind uit te voeren. Ook moet tussen de vreemdeling en het kind een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaan dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
7.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gezegd dat verweerder, op basis van de in beroep overgelegde verklaring van de basisschool, bereid is aan te nemen dat eiser - zij het summierlijk - zorgtaken uitvoert voor de minderjarige dochter van referente. Eiser heeft echter nog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit ook daadwerkelijke zorgtaken betreffen die een meer dan marginaal karakter hebben. Ook heeft eiser nog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn minderjarige dochter dat zijn dochter gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ter zitting zijn standpunt gehandhaafd dat eiser niet voldoet aan de (cumulatieve) voorwaarden voor een Chavez-Vilchez verblijfsrecht.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank overweegt daarbij - gelet op de rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.2 van deze uitspraak – dat verweerder mocht tegenwerpen dat het voor eigen rekening en risico komt dat eiser het meer dan marginale karkater van zijn zorgtaken en de afhankelijkheidsverhouding met zijn minderjarige dochter niet nader heeft kunnen onderbouwen tijdens een hoorzitting. Verweerder heeft in deze conclusie ook mogen betrekken dat eiser geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft overgelegd die dit nader onderbouwen. Daarbij heeft verweerder terecht geconcludeerd dat hij niet gehouden was om doorslaggevende bewijswaarde aan de door eiser in beroep overgelegde foto’s toe te kennen, nu deze foto’s slechts beperkt zijn in aantal en enkel momentopnames betreffen. Tot slot heeft verweerder mogen betrekken dat eiser niet met stukken (zoals bijvoorbeeld een BRP-inschrijving of aan eiser geadresseerde post) heeft onderbouwd dat hij samenwoont met referente en haar minderjarige dochter.
7.3
Dat in het bestreden besluit niet betrokken is dat uit het DNA-onderzoek volgt dat eiser de biologische vader van de minderjarige dochter is, maakt het oordeel over het Chavez-Vilchez verblijfsrecht hier niet anders. Verweerder heeft daartoe ter zitting namelijk terecht opgemerkt dat met het bewijs van het biologisch vaderschap van eiser nog geen meer dan marginale zorgtaken of een afhankelijkheidsverhouding aannemelijk is gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.
Artikel 8 EVRM
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt gesteld dat de uitzetting van eiser niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven dan wel het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1
Voor zover eiser heeft willen betogen dat in het bestreden besluit ten onrechte niet betrokken is dat eiser de biologische vader van de minderjarige dochter van referente is, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich ter zitting op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze in beroep overgelegde bevindingen de conclusies van verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van het bestaan van hechte, persoonlijke banden tussen eiser en de minderjarige dochter niet anders maken. Verweerder heeft zich ter zitting namelijk op het standpunt kunnen stellen dat - ook al had verweerder de uitslag van het DNA-onderzoek namelijk afgewacht - in het bestreden besluit reeds betrokken was dat eiser juridisch vader van de minderjarige dochter van referente is, gelet op het aan eiser verleende ouderlijke gezag sinds juni 2023. Dat eiser in beroep nu heeft aangetoond dat hij naast de juridische ook de biologische vader van de minderjarige dochter is, maakt echter niet dat meer dan eerst aannemelijk is gemaakt dat sprake is van hechte, persoonlijke banden met de minderjarige dochter. Biologisch vaderschap alleen zegt namelijk niets over de feitelijke invulling van het familieleven met de minderjarige dochter en bij de beoordeling van het bestaan van hechte, persoonlijke banden gaat het juist om deze feitelijke invulling van het familieleven. Verweerder heeft in zijn conclusie over de hechte, persoonlijke banden ook mogen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij samenwoont met het gezin van referente en haar minderjarige dochter. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiser financieel bijdraagt aan het onderhoud van het gezin van referente en de minderjarige dochter. De enkele niet nader onderbouwde stelling in het beroepsschrift dat eiser in Nederland omgang heeft met familie en vrienden maakt het oordeel van de rechtbank ten aanzien van artikel 8 EVRM in deze zaak niet anders. De beroepsgronden slagen niet.
Hardheidsclausule
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat van een bijzonder geval, zoals bedoeld in het beleid van verweerder, waarbij het afwijzen van een verblijfsaanvraag vanwege onbillijkheid van overwegende aard in dit geval geen sprake is. Ondanks het feit dat verweerder aannemelijk is dat eiser zowel de biologisch als de juridische vader van de minderjarige dochter van referente is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij aan alle andere voorwaarden voor het verlenen van een mvv of vrijstelling daarvan voldoet. Reeds daarom kan een beroep op deze hardheidsclausule uit het beleid van verweerder niet slagen.
9.1
De rechtbank wil eiser en zijn gemachtigde er ten slotte op wijzen dat bij een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning opnieuw beoordeeld kan worden of eiser aan de geldende voorwaarden voldoet. Het is daarbij de verantwoordelijkheid van eiser en zijn gemachtigde om zich in te spannen om de aanvraag en het eventuele bezwaar tijdig en compleet met de juiste bewijsstukken te onderbouwen en tijdig te reageren op verzoeken van verweerder om een eventuele hoorzitting in te plannen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden een verblijfsvergunning regulier aan eiser heeft geweigerd.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [4] .
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354, zaaknummer C-34/09.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie paragraaf B10/2.2 van de Vc.
4.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).