ECLI:NL:RBDHA:2024:11551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
NL23.40322, NL23.40324.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht van Unieburger en verwijderingsmaatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verblijfsrecht van een Poolse Unieburger, eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 juli 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, wat door eiser is bestreden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 december 2023, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1991, heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als Unieburger, omdat hij geen economische activiteiten verricht, geen werk zoekt, en geen sterke banden met Nederland heeft. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder niet onterecht in het nadeel van eiser is uitgevallen, en dat de omstandigheden in het voordeel van eiser niet voldoende zijn om zijn verblijf in Nederland te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de verwijderingsmaatregel. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40322 (beroep) en NL23.40324 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. Bij besluit van 13 juli 2023 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht.
1.1
Bij besluit van 1 december 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.40322) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL23.40324).
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij staat in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd als niet-ingezetene per 8 april 2020. Eiser leidt een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking met politie en justitie gekomen vanwege delicten als winkeldiefstal en openbare dronkenschap. Vanwege deze antecedenten en het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats is bij de politie ernstige twijfel ontstaan over het verblijfsrecht van eiser in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft na onderzoek vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als burger van de Unie in Nederland, omdat niet aan de voorwaarden [1] hiervoor wordt voldaan. Zo is eiser geen werknemer of zelfstandige en kan hij niet bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans daarop heeft. Eiser heeft niet genoeg middelen om van te leven en geen verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt. Eiser volgt ook geen onderwijs aan een Nederlandse onderwijsinstelling en doet geen vrijwilligerswerk. Verder is eiser meer dan tien keer aangehouden in verband met overtredingen en overlast. Wel heeft eiser een arbeidsverleden, maar dit is reeds langer dan drie maanden geleden. Hij kan daarom ook niet meer worden aangemerkt als economisch actief Unieburger. Eiser heeft verder geen sterke banden opgebouwd met Nederland, gelet op de bovenstaande omstandigheden. Daarbij heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats of familie- of gezinsleven in Nederland. Verder heeft eiser het grootste deel van zijn leven in Polen doorgebracht en gaat verweerder er van uit dat hij daar weer een bestaan kan opbouwen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Er is sprake van een combinatie van factoren waardoor de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Zo heeft hij de laatste drie jaar van zijn leven in Nederland doorgebracht, heeft hij geen binding meer met Polen en heeft hij gewerkt. Het centrum van zijn belangen ligt volgens hem dus in Nederland. Het niet hebben van werk en het veroorzaken van overlast is onvoldoende voor verwijdering uit Nederland, aldus eiser. Daarom vindt hij de belangenafweging onzorgvuldig dan wel onvoldoende gemotiveerd. Verder voert eiser aan dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, omdat niet duidelijk is of eiser bij terugkeer naar Nederland opnieuw een vrije termijn kan genieten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De beroepsgronden van eiser slagen niet. Dat legt de rechtbank hieronder uit.
Verwijderingsmaatregel
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn [3] is verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 8.12 van het Vb zwaar in het nadeel van eiser mogen laten meewegen. Vast staat namelijk dat eiser momenteel geen economische activiteiten in Nederland verricht, niet onvrijwillig werkloos is geworden en ook niet aantoonbaar op zoek is naar werk. Daarbij heeft eiser geen gezins- en familieleven in Nederland en geen vaste woon- of verblijfplaats. In tegenstelling tot hetgeen eiser vindt, maken de omstandigheden in het voordeel van eiser - een verblijf van drie jaar en een kortdurend arbeidsverleden in Nederland - niet dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen. Alles in samenhang bezien mocht verweerder het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiser om in Nederland te blijven.
Daadwerkelijk en effectief beëindigen van verblijf
5.2
De beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel slaagt niet. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat verweerder ten onrechte onduidelijkheid heeft laten bestaan over de wijze waarop eiser zijn verblijfsrecht kan beëindigen. Hierdoor weet hij niet of hij bij terugkeer naar Nederland opnieuw een vrije termijn kan genieten. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij met deze beroepsgrond bedoelt dat het recht voor iedereen duidelijk moet zijn. Omdat verweerder alleen naar de werkinstructie [4] verwijst zonder concreet op zijn situatie in te gaan, is het voor eiser niet duidelijk wat hem te doen staat. Verweerder had eiser in dit kader moeten aangeven hoe hij gelet op het arrest FS [5] daadwerkelijk en effectief zijn verblijfsrecht kan beëindigen, aldus eiser.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling van het ontbreken van rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht - zoals bedoeld in het primaire en bestreden besluit - een declaratoir karakter heeft. Een Unieburger heeft rechtmatig verblijf, totdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 8.12 van het Vb. Verweerder heeft enkel vastgesteld dat eiser momenteel niet aan deze voorwaarden voldoet. Indien eiser in de toekomst wel weer aan deze voorwaarden voldoet, zal hij gebruik kunnen maken van de vrije termijn als Unieburger. Daarvoor is geen nieuwe besluitvorming door verweerder vereist. Voor zover onduidelijk zou zijn op welke wijze eiser zijn verblijfsrecht daadwerkelijk en effectief kan beëindigen, heeft verweerder gewezen op zijn openbare werkinstructie [6] waarin voorbeelden worden genoemd van hoe dit te bewerkstelligen. Ook in het door eiser zelf genoemde arrest van het Hof zijn voorbeelden gegeven. Het Hof geeft evenwel aan dat dit zeer afhankelijk is van de concrete situatie en dat er geen algemene werkwijze te geven is. Het betoog dat verweerder eiser in dit kader had moeten laten weten hoe hij daadwerkelijk en effectief zijn verblijfsrecht kan beëindigen, volgt de rechtbank daarom niet. Omdat de gegeven voorbeelden volgens de gemachtigde van eiser niet van toepassing zijn op de situatie van eiser, is ter zitting wel nog besproken hoe dit meer concreet zou kunnen worden voor eiser, zodat hij beter weet waar hij aan toe is. Verweerder heeft toegelicht dat de uitgangspunten uit de werkinstructie indicaties geven van wat eiser zou kunnen doen om zijn verblijf te beëindigen, maar omgekeerd ook van wat hij - in een andere lidstaat - zou kunnen doen om daadwerkelijk het centrum van zijn belangen elders te vestigen. In artikel 8.12 van het Vb staan tenslotte de voorwaarden waar eiser aan moet voldoen om wel weer langer dan drie maanden in Nederland te mogen verblijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf aan het Unierecht kan ontlenen. De opgelegde verwijderingsmaatregel blijft in stand.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [7] .
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
3.Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
4.Zie openbare werkinstructie van de IND 2023/3: Het recht van de Europese Unie, pagina 39 -
5.arrest F.S. tegen Nederland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506, zaaknummer C-719/19.
6.Werkinstructie 2023/3 van de IND,
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).