Op 27 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden, omdat de kinderen zouden zijn opgegroeid in een onveilige en conflictueuze thuissituatie. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben in het verleden te maken gehad met problemen zoals verslaving en conflicten, wat de ontwikkeling van de kinderen zou bedreigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2024 hebben zowel de ouders als de gecertificeerde instelling hun standpunten naar voren gebracht. De ouders voerden aan dat zij hard werken aan hun problemen en dat de situatie verbeterd is, terwijl de gecertificeerde instelling stelde dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig is.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er inderdaad sprake is geweest van een onveilige opvoedomgeving, maar dat de ouders momenteel voldoende meewerken aan de hulpverlening en gemotiveerd zijn om de situatie te verbeteren. De kinderrechter concludeerde dat de ouders in staat zijn om de opvoedomgeving veilig te houden met de hulp van de huidige preventief jeugdbeschermer. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de nadruk op het belang van voortzetting van de hulpverlening en de verantwoordelijkheid van de ouders om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de kinderrechter en is op schrift gesteld op 11 juli 2024.