ECLI:NL:RBDHA:2024:1153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Oostenrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Oostenrijk voordat op zijn beroep was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het beroep van verzoeker niet binnen de termijn van de Dublinverordening kon worden afgehandeld. De zitting was gepland op 31 januari 2024, maar verzoeker meldde zich ziek en vroeg om aanhouding. De voorzieningenrechter vond het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat het bestreden besluit werd geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36680

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet wordt overgedragen voordat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen.
2. De asielaanvraag van verzoeker is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is, zoals omschreven in de Dublinverordening [2] . Deze verordening stelt daarbij een termijn waarbinnen verzoeker dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt, gelet op het navolgende, vast dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat het beroep van verzoeker niet kan worden afgehandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn. De vereiste spoed is daarmee gegeven.
3. Het beroep is gepland op een zitting van 31 januari 2024. Verzoeker heeft op 30 januari 2024 gemeld dat hij wegens gezondheidsklachten niet bij de zitting aanwezig kan zijn en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker de behandeling van zijn beroep (zaaknummer NL23.36679) in Nederland mag afwachten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.