ECLI:NL:RBDHA:2024:11496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/09/660167 / KG RK 24-124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot conservatoir beslag in civiele procedure met betrekking tot geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft BTTA Investments B.V. een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de activa van Stichting Biljart- en Bridgecentrum. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geldleningsovereenkomst die tussen de partijen is gesloten. De voorzieningenrechter heeft op 12 februari 2024 uitspraak gedaan na een hoorzitting op 7 februari 2024, waarbij de belangen van beide partijen zijn afgewogen. BTTA heeft gesteld dat zij een vordering heeft van € 68.241,11 op [verweerder] en dat het beslag noodzakelijk is om zekerheid te verkrijgen voor deze vordering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering is gebleken, ondanks het verweer van [verweerder] dat de lening als een vriendendienst is verstrekt en dat terugbetaling pas aan de orde zou zijn wanneer [verweerder] financieel in staat is om te betalen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de partijbedoeling niet voldoende is onderbouwd en dat de belangenafweging in het voordeel van BTTA uitvalt. De rechtbank heeft definitief verlof verleend voor het leggen van beslag en bepaald dat dit beslag maximaal drie keer mag worden herhaald binnen een termijn van dertig dagen na het eerste beslag. De beschikking is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel – voorzieningenrechter
Zaaknummer / rekestnummer: C/09/660167 / KG RK 24-124
Beschikking van 12 februari 2024
in de zaak van
BTTA INVESTMENTS B.V.,
te Amersfoort,
verzoekende partij,
hierna te noemen: BTTA,
advocaat: mr. J. de Wrede te Amersfoort,
tegen
STICHTING [verweerder] BILJART- EN BRIDGECENTRUM,
te Gouda,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. R. Raddahi te Alphen aan den Rijn.

1.De procedure

1.1.
BTTA heeft een verzoekschrift ingediende strekkende tot het leggen van (kort samengevat) conservatoir derdenbeslag ten laste van [verweerder] onder Coöperatieve Rabobank U.A., met begroting van de vordering op € 68.241,11 en met bepaling dat het beslag maximaal drie keer mag worden herhaald, binnen een termijn van 30 dagen na het eerstgelegde beslag.
1.2.
Bij op het verzoekschrift aangetekende beschikking van 26 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter voorlopig verlof verleend om beslag te leggen, in afwachting van een definitieve beslissing, waarbij dan tevens het verzoek om het beslag te mogen herhalen zal worden beoordeeld. Daarbij is bepaald dat het beslag op 14 februari 2024 vervalt, tenzij voor die datum een beschikking die strekt tot definitief verlof aan de beslagdebiteur (en de derde) is betekend en dat een hoorzitting zal plaatsvinden op 7 februari 2024 waartoe BTTA en [verweerder] door de griffier worden opgeroepen. De vordering is conform het verzoek begroot en bepaald is dat BTTA de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na beslaglegging moet instellen.
1.3.
Op 7 februari 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn verschenen:
  • namens BTTA de heer [naam 1] , bestuurder, vergezeld van mr. de Wrede;
  • namens [verweerder] de heren [naam 2] , voorzitter, [naam 3] , penningmeester en [naam 4] , secretaris, vergezeld van mr. Raddahi.

2.De feiten

2.1.
BTTA is een investeringsmaatschappij. [verweerder] houdt zich (onder meer) bezig met de organisatie van biljart- en bridge-evenementen.
2.2.
[verweerder] maakt sinds 2013 gebruik van een door haar gehuurd clubgebouw in Gouda (hierna: ‘het clubgebouw’). Zij is de huurovereenkomst destijds aangegaan met [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] ), toenmalig eigenaar van het clubgebouw. Bij het aangaan van de huurovereenkomst is ook een overeenkomst van geldlening gesloten tussen [verweerder] en [bedrijfsnaam] (hierna: ‘de geldleningsovereenkomst’). In de geldleningsovereenkomst staat, voor zover nu relevant, het volgende:
“Inzoverre de Stichting haar financiële verplichtingen richting SB[voorzieningenrechter: [bedrijfsnaam] ]
uit hoofde van de huur- en huurkoopovereenkomst op grond van haar liquiditeitspositie niet (tijdig) kan nakomen, zullen deze verplichtingen worden omgezet in een niet direct opeisbare lening, onder de volgende condities:
(…)
b. de niet direct opeisbare lening zal een rente dragen van 2% op jaarbasis, deze rente zal eveneens niet direct opeisbaar zijn;
c. de niet directe opeisbaarheid van de lening + rente vervalt per 31 juli 2017. (…)”
(…)”
2.3.
[bedrijfsnaam] heeft de huurovereenkomst met [verweerder] op 24 juli 2022 opgezegd tegen 31 juli 2023. Zij heeft het clubgebouw op 1 september 2022 verkocht en geleverd aan BTTA. Sindsdien is BTTA dus de verhuurder van het clubgebouw.
2.4.
Bij akte van cessie van 30 augustus 2022 heeft BTTA de geldleningsovereenkomst overgenomen van [bedrijfsnaam] . In de akte van cessie staat vermeld dat de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst op 30 augustus 2022 € 50.998,= bedroeg.
2.5.
Bij verzoekschrift van 2 oktober 2023 heeft [verweerder] de kantonrechter van deze rechtbank verzocht de termijn waarbinnen de ontruiming van het clubgebouw moet plaatsvinden te verlengen met één jaar, tot en met 31 juli 2024.
2.6.
In het verweerschrift van BTTA in de procedure bij de kantonrechter heeft BTTA mededeling gedaan aan [verweerder] dat zij de geldlening conform artikel 7:129e BW opeist. Daarbij meldt BTTA dat dat [verweerder] sinds 31 augustus 2022 de rente niet meer voldoet en dat de lening daardoor verder is opgelopen.
2.7.
De kantonrechter heeft het verzoek tot verlening van de ontruimingstermijn bij beschikking van 19 december 2023 toegewezen en heeft de door [verweerder] met ingang van 1 augustus 2023 te betalen gebruiksvergoeding vastgesteld op € 2.350,= exclusief btw per maand.

3.De beoordeling

3.1.
BTTA wil zekerheid voor de vordering die zij uit hoofde van de geldleningsovereenkomst op [verweerder] stelt te hebben.
3.2.
Uitgangspunt is dat een beslagverlof kan worden verleend als summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering ter verzekering waarvoor het beslag zal worden gelegd. Aan dit uitgangspunt is voldaan. De voorzieningenrechter licht dat als volgt toe.
3.3.
[verweerder] betwist het bestaan van de geldleningsovereenkomst en de hoogte van de geldlening niet. [verweerder] betwist wel dat zij nu al gehouden is de geldlening terug te betalen. [verweerder] verwijst daarbij naar de bedoeling die partijen bij het aangaan van de overeenkomst hadden. [verweerder] stelt dat de geldlening als vriendendienst door [bedrijfsnaam] is verstrekt en dat weliswaar de niet-opeisbaarheid op 31 juli 2017 is vervallen, maar dat de bedoeling van partijen was dat [verweerder] pas zou terugbetalen als zij daar financieel toe in staat zou zijn en dat is tot nu toe niet het geval geweest. Deze partijbedoeling blijkt volgens [verweerder] ook uit de omstandigheid dat [bedrijfsnaam] sinds 31 juli 2017 nooit aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de lening.
3.4.
Het verweer van [verweerder] over de partijbedoeling bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst zal in de te voeren bodemprocedure nader moeten worden onderzocht. Op dit moment oordeelt de voorzieningenrechter echter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] vanwege de partijbedoeling bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst (nu nog steeds) niet gehouden is de lening terug te betalen. Deze partijbedoeling blijkt niet uit de tekst van de geldleningsovereenkomst en er zijn verder ook geen stukken overgelegd die de stelling van [verweerder] op dit punt voldoende bevestigen. De omstandigheid dat [bedrijfsnaam] eerder geen aanspraak op terugbetaling heeft gedaan en de door [verweerder] tijdens de zitting overgelegde e-mails zijn daarvoor onvoldoende. Daar staat bovendien tegenover dat [bedrijfsnaam] de geldlening heeft gecedeerd aan BTTA zonder enig voorbehoud over de opeisbaarheid of verplichting van [verweerder] om tot terugbetaling over te gaan. Dit verweer van [verweerder] leidt er dus niet toe dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering en staat niet aan toewijzing van het verzoek van BTTA in de weg.
3.5.
Bij de beoordeling van de vraag of verlof voor het leggen van beslag kan worden verleend, moet ook een belangenafweging worden toegepast. Die belangenafweging kan, ook als summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering is gebleken, alsnog leiden tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] heeft een beroep op die belangenafweging gedaan. Zij stelt dat haar belangen door de beslaglegging ernstig worden geschaad.
3.6.
De voorzieningenrechter is zich bewust van de grote belangen die bij [verweerder] spelen en heeft ook mede daarom eerst voorlopig verlof verleend en een hoorzitting bepaald. De voorzieningenrechter houdt er rekening mee dat [verweerder] een maatschappelijke functie heeft in Gouda, waar veel mensen deelnemen aan de activiteiten die [verweerder] organiseert / faciliteert en dat de bedrijfsvoering van [verweerder] door de beslaglegging in gevaar komt. Desondanks valt de belangenafweging niet uit in het voordeel van [verweerder] . Hiervoor is het volgende van belang.
3.7.
Niet in geschil is dat er sprake is van een geldlening en dat deze op enig moment terugbetaald moet worden. Het op basis van het voorlopig verlof gelegde beslag heeft – naar stelling van [verweerder] – doel getroffen voor een gering bedrag (€ 979,50). Dat er andere reële verhaalsmogelijkheden zijn voor BTTA is onvoldoende gebleken. [verweerder] speelt in haar bedrijfsvoering naar eigen stelling sinds 2017 ‘quitte’ en daarvoor was er sprake van verlies, dus van enig eigen vermogen is kennelijk geen sprake. Volgens [verweerder] is zij wel (grotendeels) eigenaar is van de inventaris in het clubgebouw en vertegenwoordigt die inventaris een waarde. [verweerder] heeft echter nagelaten te concretiseren dat deze inventaris daadwerkelijk nog een reële waarde heeft, terwijl volgens BTTA de door haar ten aanzien van deze inventaris van [bedrijfsnaam] overgenomen huurkoopovereenkomst ook nog niet volledig is afbetaald. De Stichting heeft ook geen vorm van zekerheid of een voor BTTA aanvaardbare terugbetalingsregeling aangeboden. Hier komt nog bij dat tijdens de zitting is gebleken dat inmiddels een nieuwe stichting is opgericht, met dezelfde bestuursleden als [verweerder] . De bedoeling is dat de nieuwe stichting met ingang van april 2024 een huurovereenkomst met de gemeente Gouda aangaat voor de nieuwe locatie waar [verweerder] haar activiteiten na ontruiming van het clubgebouw wil voortzetten. [verweerder] heeft ook bevestigd dat haar activiteiten door de nieuwe stichting overgenomen zullen worden – volgens haar omdat dat een eis van de gemeente is bij het aangaan van de huurovereenkomst voor de nieuwe locatie. Onder deze omstandigheden is de vrees van BTTA dat er op korte termijn geen verhaal meer mogelijk is op [verweerder] reëel, omdat alle inkomsten die [verweerder] nu uit haar activiteiten haalt op korte termijn via de nieuw op te richten stichting zullen gaan lopen. Bij deze stand van zaken moet het belang van BTTA om enige vorm van zekerheid te hebben voor het verhaal van de door haar gestelde vordering zwaarder wegen dan het belang van [verweerder] om verschoond te blijven van dat beslag.
3.8.
Gezien de hoogte van de vordering en het bedrag waarvoor het al gelegde beslag doel heeft getroffen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om herhaald beslag te mogen leggen ook toewijsbaar is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
begroot de in het verzoekschrift omschreven vordering, met inbegrip van rente en kosten, voorlopig op € 68.241,11 (zegge: achtenzestigduizend tweehonderdeenenveertig euro en elf cent);
4.2.
verleent definitief verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [verweerder] onder Coöperatieve Rabobank U.A., statutair gevestigd en kantoorhoudende te (3521 CB) Utrecht aan de Croeselaan 18 (hierna: ‘de Bank’) op al hetgeen de Bank aan [verweerder] verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding verschuldigd zal worden en meer in het bijzonder, maar niet beperkt tot bankrekening met bankrekeningnummer NL 42 RABO 0335 5784 62 ten name van [verweerder] ;
4.3.
bepaalt dat het beslag onder de Bank maximaal drie keer mag worden herhaald, tot uiterlijk dertig dagen na het op grond van het verzoekschrift eerste gelegde beslag;
4.4.
bepaalt dat BTTA de eis in de hoofdzaak binnen 14 (zegge: veertien) dagen na eerste beslaglegging tegen [verweerder] dient in te stellen;
4.5.
bepaalt dat het deze beschikking alleen gelding heeft indien deze voor 14 februari 2024 aan [verweerder] en de Bank is betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.