In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een perceel aan de Rijndijk, en de gemeente Alphen aan den Rijn. De eiser vorderde dat de gemeente een herinrichting van een fietspad en een strook gemeentegrond zou terugdraaien, omdat deze herinrichting volgens hem een gevaarlijke situatie had gecreëerd en hem belemmerde in het gebruik van zijn perceel. De herinrichting had geleid tot een inkorting van een strook grond die door de eiser als invoegstrook werd gebruikt voor het oprijden van de weg. De gemeente had de herinrichting uitgevoerd met het doel om de verkeersveiligheid te verbeteren en uniformiteit te creëren in de Rijndijk.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente in redelijkheid tot de herinrichting had kunnen overgaan. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de herinrichting onrechtmatig was of dat er sprake was van een gevaarlijke situatie die onmiddellijke actie vereiste. De rechter stelde vast dat de gemeente de grond in eigendom had en deze in beginsel mocht inrichten zoals zij dat wilde, mits er geen strijd was met publiekrechtelijke regelingen. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de herinrichting in strijd was met eerdere afspraken of toezeggingen van de gemeente. De rechter concludeerde dat de verkeersveiligheid niet in het geding was en dat de gemeente niet onrechtmatig handelde door de herinrichting door te voeren.
De eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van de gemeente betalen, die in totaal € 1.973,00 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van gemeenten om openbare ruimte in te richten, mits dit binnen de wettelijke kaders gebeurt.