7.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij heeft zonder noemenswaardige aanleiding een mes getrokken en het slachtoffer in zijn neus gestoken. Dat het letsel dat het slachtoffer hierbij heeft opgelopen beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken. Het voorval had ook dodelijk kunnen aflopen, nu de verdachte in het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat het feit op klaarlichte dag en midden op straat plaatsvond, waarbij omstanders aanwezig waren. Dit versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen. Ook heeft het slachtoffer aan het incident een blijvend en zichtbaar litteken in het gezicht overgehouden. Het handelen van de verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk letsel, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen kan hebben.
Verder heeft de verdachte zich in een justitiële jeugdinrichting schuldig gemaakt aan mishandeling van een medegedetineerde. Hij heeft het slachtoffer vanwege een discussie over wie het eerste mocht bellen met een vuist in het gezicht geslagen, waardoor hij bloedde in zijn gezicht en zijn bewustzijn is verloren. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn en letsel veroorzaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2024.
Hieruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld, waarbij hij een werkstraf, twee keer een (voorwaardelijke) jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd heeft gekregen. Een van de veroordelingen was ná de bewezenverklaarde feiten. Daarom is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de beslissing van 29 maart 2024 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag waaruit blijkt dat de eerder bij vonnis van 15 juni 2023 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel is omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 5 januari 2024, opgesteld door T. den Boer, psychiater, en A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog. Deze rapportage ziet op het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Verder is bij de verdachte sprake van een norm overschrijdende gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties. Daarnaast is sprake van het problematisch gebruik van cannabis en problemen in de ouder-kind relatie. De verdachte is beïnvloedbaar, kan onvoldoende overzicht behouden en verkrijgen en informatie onvoldoende vlot verwerken. Onder spanning komt de agressieregulatie onder druk te staan en wordt hij niet geremd door angst, empathie en geweten. Dit alles leidt tot een verhoging van het risico op recidive. De problematiek van de verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig, waardoor deze stoornis het handelen van de verdachte heeft beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het tenlastegelegde feit hem in verminderde mate toe te rekenen. Om het recidiverisico te verminderen heeft de verdachte begeleiding, ondersteuning en behandeling nodig. De psycholoog en psychiater vinden dat dat het beste kan worden vormgegeven binnen de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat binnen de justitiële jeugdinrichting minder goed kan worden ingezet op de prosociale aspecten in het leven van de verdachte, in het bijzonder de band met zijn familie. Ook is in dat geval het risico op verharding groter.
De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. Hoewel de rapportage niet ziet op het tenlastegelegde in dagvaarding III, zal de rechtbank - gelet op de aard en ernst van de in het rapport beschreven stoornissen - ook een verminderde toerekeningsvatbaarheid aannemen ten aanzien van het tenlastegelegde in dagvaarding III. De verdachte zal daarom met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten in dagvaarding I en dagvaarding III verminderd toerekeningsvatbaar worden verklaard.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in combinatie met de justitiële documentatie van de verdachte, in beginsel de oplegging van een forse jeugddetentie zouden rechtvaardigen. De verdachte verblijft echter reeds in een justitiële jeugdinrichting in het kader van een eerder opgelegde en inmiddels onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Hoewel hij op de wachtlijst staat om te starten met behandeling, en deze nog niet is gestart, acht de rechtbank het met de raadsman zeer onwenselijk als de verdachte in afwachting van die behandeling, nog jeugddetentie zou moeten uitzitten. Het is van belang dat de nadruk komt te liggen op de behandeling van de verdachte, in het kader van de lopende PIJ-maatregel, zodat herhaling kan worden voorkomen. Bij de rechtbank bestaat de vrees dat het uitzitten van een jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, in verband met moeilijkheden in de executie en tekorten in de justitiële jeugdinrichtingen ervoor zal zorgen dat de noodzakelijke behandeling van de verdachte in het kader van de PIJ-maatregel zal worden uitgesteld. De rechtbank acht dat niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en evenmin in het belang van de maatschappij. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de op te leggen jeugddetentie te beperken tot 17 dagen, te weten de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 548,- , te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.