ECLI:NL:RBDHA:2024:11489
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder beroepsprocedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.R. Nohar, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 23 januari 2024 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van haar aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Na de beslissing op het bezwaarschrift door de minister op 3 april 2024, heeft verzoekster geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en heeft vastgesteld dat er geen beroepsprocedure loopt tegen het besluit van 3 april 2024. Hierdoor was het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, aangezien een dergelijk verzoek alleen kan worden ingediend als er een lopende beroepsprocedure is. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.