In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 8 juli 2024 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister redelijkerwijs kon aannemen dat eiser de Arabische taal voldoende beheerst en dat hij op de hoogte was van de inhoud van de informatiebrief die aan hem was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals genoemd in de Vreemdelingenwet, terecht waren toegepast. Eiser was op 12 juli 2024 overgedragen aan Duitsland, waardoor de rechtbank zich enkel hoefde te buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatigheid was in de tenuitvoerlegging van de maatregel en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.