In deze zaak hebben eisers, allen van Syrische nationaliteit, op 11 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft op deze aanvraag niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 17 januari 2024. Op 7 maart 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien de minister geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft daarom uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister binnen 90 dagen op de aanvraag moet beslissen, zoals bepaald in artikel 2u van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de termijn is verstreken en dat eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eisers.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De verbeurde dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, en de minister is veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.