ECLI:NL:RBDHA:2024:11458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/09/666473/KG RK 24/754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in belastingzaak

Op 22 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K. Bozia, afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. E. Kouwenhoven, de rechter in een belastingzaak. Verzoeker voerde aan dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Tijdens de zitting op 8 juli 2024 werden diverse bezwaren tegen de rechter naar voren gebracht, waaronder de indruk dat de rechter voor de inspecteur van de Belastingdienst invulde en dat zij niet voldoende kennis had van de klokkenluidersregeling. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot een wraking te besluiten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om dit vermoeden te weerleggen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/47
zaak- /rekestnummer: C/09/666473 / KG RK 24/754
Beslissing van 22 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. K. Bozia te Lelystad,
strekkende tot de wraking van
mr. E. Kouwenhoven,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 21 mei 2024 waarin melding is gemaakt van het mondelinge wrakingsverzoek (hierna: het proces-verbaal);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 juni 2024.
1.2.
Op 8 juli 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bozia. Tevens is aan de zijde van verzoeker aanwezig [naam 1] (fiscaal adviseur);
- de rechter;
- [naam 2] namens de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.
Verzoeker heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
De wrakingskamer gaat er vanuit dat het wrakingsverzoek betrekking heeft op de zaken met zaaknummers SGR 21/2519 tot en met SGR 21/2522 en SGR 21/2525 tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur). Die zaken, waarin op 21 mei 2024 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, hebben betrekking op aan verzoeker opgelegde belastingaanslagen. Voor zover mr. Bozia ter zitting van de wrakingskamer heeft bedoeld aan te geven dat zij heeft beoogd dat het wrakingsverzoek ook betrekking heeft op de zaken tussen mevrouw [naam 3] en de inspecteur met zaaknummers SGR 21/2515 tot en met 21/2517 overweegt de wrakingskamer dat zij het wrakingsverzoek niet aanmerkt als te zijn gedaan in de zaak van mevrouw [naam 3] . Die zaken waren op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek immers al ingetrokken, zo blijkt uit het proces-verbaal.
2.2.
De gemachtigde van verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal op de zitting van 21 mei 2024 naar voren gebracht dat de rechter voor de inspecteur invult en dat zij ter zitting al heeft laten zien welke kant zij opgaat. Volgens de gemachtigde van verzoeker was dat te merken aan de bewoordingen en gezichtsuitdrukking van de rechter. Ter zitting van de wrakingskamer is door/namens verzoeker eerst de procedure voorafgaand aan de zitting van 21 mei 2024 geschetst. Daarna heeft verzoeker ten aanzien van de feiten en omstandigheden die gedurende de zitting hebben plaatsgevonden in de kern vier zaken naar voren gebracht. Hij heeft gesteld dat de rechter duidelijk haar ergernis liet blijken toen de kantoorgenoot van de gemachtigde tijdens de zitting naar binnen kwam. Hij heeft er voorts op gewezen dat de rechter in de pleitnota opgenomen vragen, die waren bestemd voor de wederpartij, zelf heeft beantwoord en dat die antwoorden onjuist en voorbarig waren. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht dat de rechter eerst aan zijn gemachtigde heeft aangegeven dat zij de wederpartij niet direct (beschuldigend) mag aanspreken en dat de rechter daarna het verzoek van verzoeker heeft geweigerd om een uitspraak van de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van de wederpartij in het proces-verbaal op te nemen. Ten slotte stelt verzoeker zich te hebben verbaasd over het gebrek aan basiskennis bij de rechter over klokkenluiders/de klokkenluidersregeling, welke kennis wel van de rechter had mogen verwacht, aangezien dat een cruciaal onderdeel is van de zaken van verzoeker.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat de uitvoerige toelichting van verzoeker tijdens de wrakingszitting ten aanzien van de wrakingsgronden niet uitsluitend kan worden beschouwd als een nadere toelichting op hetgeen hierover in het proces-verbaal staat vermeld. Er zijn ook nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een wraking, tegelijk moeten worden voorgedragen. Nieuwe omstandigheden worden in beginsel alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere gronden waren hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. De wrakingskamer ziet desondanks aanleiding om de tijdens de wrakingszitting aangevoerde gronden in de beoordeling te betrekken. Daartoe is redengevend dat wat in het proces-verbaal staat vermeld, zoals hiervoor onder 2.2. weergegeven in de eerste twee zinnen, door de gemachtigde van verzoeker direct voorafgaand aan een door haar gevraagde schorsing om te overleggen met haar cliënt is verklaard. Zij heeft pas na de daarop volgende heropening van de zitting het wrakingsverzoek gedaan. Gebleken is dat de rechter toen heeft aangenomen dat de wrakingsgronden voorafgaand aan de schorsing van de zitting al naar voren waren gebracht en dat de rechter daarom de gemachtigde van verzoeker niet meer, zoals te doen gebruikelijk, heeft gevraagd om een opgave van alle feiten en omstandigheden die aanleiding zijn voor de wraking. Dat kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan verzoeker worden tegengeworpen door de nader aangevoerde gronden nu buiten beschouwing te laten. Dit zorgt ook niet voor een onredelijke vertraging van deze procedure.
3.3.
Ondanks dat verzoeker heeft verklaard dat wat hij naar voren heeft gebracht over de procedure vóór de zitting niet moet worden beschouwd als grondslag voor de wraking, maar als schets van de casus/achtergrond, overweegt de wrakingskamer daarover (ten overvloede) het volgende. De rechter heeft onweersproken verklaard dat de zaken pas aan haar zijn toegedeeld nadat deze op zitting zijn gepland en dat zij dus niet betrokken is geweest bij verzoeken die daaraan voorafgaand zijn ingediend. Overigens kunnen dergelijke (procedurele) beslissingen als zodanig ook geen grond vormen voor wraking.
3.4.
Hetgeen verzoeker in zijn schets van de procedure vóór de zitting heeft vermeld onder het kopje “niet ingaan op gemotiveerd bezwaar” houdt een verwijt in aan de rechter dat zij (ook)
tijdensde zitting niet is ingegaan op het bezwaar dat verzoeker heeft gemaakt tegen het inbrengen door de inspecteur van het schikkingsdossier. Voor het geval verzoeker dit daarom wel als wrakingsgrond heeft willen aanvoeren, overweegt de wrakingskamer dat – wat ook de reden is geweest dat de rechter tijdens zitting (nog) niet is ingegaan op het bezwaar van verzoeker – verzoekster geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die leiden tot de conclusie dat het feit dat de rechter hiertoe (nog) niet is overgaan, is terug te voeren op vooringenomenheid van de rechter.
3.5.
Over de ergernis die de gemachtigde van verzoeker stelt bij de rechter te hebben waargenomen toen haar kantoorgenoot tijdens de mondelinge behandeling de zittingszaal binnenkwam, heeft de rechter verklaard dat de komst van die kantoorgenoot niet vooraf bij haar was aangekondigd, ook niet door de bode, terwijl het ging om een belastingzaak die achter gesloten deuren wordt behandeld. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker de komst van de kantoorgenoot bij de bode heeft aangemeld en dat de bode dit niet vóór de zitting aan de rechter heeft doorgegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat de omstandigheid dat een rechter laat blijken (onaangenaam) verrast te zijn door het voor haar onaangekondigd betreden van de zittingszaal van een persoon, geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter.
3.6.
Op basis van het beantwoorden door de rechter van door verzoeker in zijn pleitnota opgenomen vragen, die volgens verzoeker waren bestemd voor de inspecteur, en het volgens verzoeker in zijn algemeenheid door de rechter niet kritisch genoeg bevragen van de inspecteur, kan ook niet worden aangenomen dat er sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter. Het is de taak van de rechter om ter zitting helder te krijgen wat de standpunten van partijen zijn en om aan partijen die vragen te stellen die zij voor de door haar te nemen beslissing van belang acht, dit alles voor zover deze standpunten en feiten de rechter niet al duidelijk zijn op grond van de overgelegde stukken. Kenmerkend aan de zaken van verzoeker is dat de inspecteur zijn standpunt voorafgaand aan de zitting al in een zeer uitgebreid verweerschrift uiteen heeft gezet, zo hebben zowel verzoeker als de rechter aangegeven. De uitlatingen en vragen van de rechter ter zitting (en de beantwoording door de rechter van een door verzoeker aan de inspecteur gestelde vraag) moeten naar het oordeel van de wrakingskamer worden gezien in het licht van het feit dat de rechter zich ten aanzien van die onderwerpen al voldoende geïnformeerd achtte.
3.7.
De wrakingskamer stelt op basis van het betoog van verzoeker en de reactie daarop van de rechter verder vast dat partijen elkaar ter zitting rechtstreeks zijn gaan aanspreken en dat de gemachtigde van verzoeker zich beschuldigend jegens de wederpartij heeft uitgelaten. Zij heeft voorts aan de rechter verzocht om een uitlating van de wederpartij vast te leggen in het proces-verbaal van de zitting.
3.8.
De rechter heeft in de kern aangegeven dat zij niet wenst dat de gemachtigde van verzoeker de wederpartij direct aanspreekt, dat de rechtbank het proces-verbaal vaststelt en daarbij bepaalt wat van belang is, maar dat waar verzoeker het over had of wilde hebben, naar haar oordeel op dat moment niet van belang was.
3.9.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter de regie heeft genomen. Dat is de taak van de rechter. De rechter heeft daarbij ook een grote vrijheid. In het geval partijen op een zitting met elkaar in discussie gaan, is het gebruikelijk dat rechters partijen erop wijzen dat zij tijdens een zitting het woord moeten richten tot de rechter en niet tot elkaar. Dat de rechter op enig moment heeft geprobeerd een einde te maken aan een discussie, die wat haar betreft niet over de meest relevante kwestie ging, past ook bij haar taak, zoals hiervoor geschetst. Dat verzoeker het niet eens is met die weging, levert nog geen zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert.
3.10.
De stelling van verzoeker dat is gebleken dat de rechter onvoldoende kennis heeft van de klokkenluidersregeling, ondanks dat dit wel van haar mag worden verwacht, kan niet leiden tot het oordeel dat de rechter vooringenomen of partijdig is dan wel de schijn daarvan heeft gewekt. Door verzoeker zijn ook geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de door hem gestelde ondeskundigheid hiertoe zal leiden of reeds heeft geleid.
3.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, mr. drs. J.C.A.T. Frima en mr. D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door mr. D. Biever en de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.