ECLI:NL:RBDHA:2024:11428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
24/2103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om erkenning beroepsincidenten in verband met PTSS bij politieambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om gebeurtenissen die zich tijdens zijn diensttijd hebben voorgedaan, te erkennen als beroepsincidenten. Eiser, die PTSS heeft opgelopen tijdens zijn werk bij de politie, had verzocht om erkenning van incidenten die hebben geleid tot zijn aandoening. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, en het beroep van eiser werd behandeld op 17 juni 2024.

De rechtbank oordeelt dat de incidenten die zich na 1 januari 2017 hebben voorgedaan, niet in de aanvraag zijn vermeld en daarom niet als beroepsincidenten kunnen worden erkend. De rechtbank stelt vast dat er geen ruimte is om incidenten uit 2016 als beroepsincident te erkennen, omdat er destijds geen regelingen van kracht waren die eiser een aanspraak op erkenning konden geven. De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld in de bezwaarprocedure en dat er geen aanwijzingen zijn voor schending van beginselen zoals zorgvuldigheid en rechtszekerheid.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2024. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigden: drs. L.A.M. Renfurm en mr. M.J. van Broekhoven),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.C. Garrels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om in diensttijd voorgevallen gebeurtenissen als beroepsincident te erkennen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigden alsook de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft in de politiedienst PTSS opgelopen. Bij besluit van 24 februari 2016 is de PTSS van eiser als beroepsziekte erkend.
3. Bij besluit van 30 april 2020 is een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid toegekend ten bedrage van € 170.605,-. [1]
4. Op 23 augustus 2023 heeft eiser verzocht om de incidenten die hebben geleid tot de PTSS te erkennen als beroepsincident, zoals bedoeld in het Barp en in de Regeling volledige schadevergoeding bij beroepsincidenten politie (“de Regeling”).
5. Volgens verweerder kunnen de incidenten niet worden aangemerkt als beroepsincident.
Wat stelt eiser in beroep?
6. Volgens eiser moeten incidenten uit 2016 als beroepsincident worden erkend. Daarnaast hebben zich na 2016 incidenten afgespeeld, die de PTSS hebben verergerd. Deze latere incidenten moeten in samenhang met de eerdere vaststelling van PTSS worden bekeken en gezien de verergering daarvan als beroepsincident worden erkend. Verweerder heeft verzuimd onderzoek naar die incidenten te doen en de Regeling ten onrechte niet toegepast.
7. Volgens eiser zijn beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid, fair play en het vertrouwensbeginsel geschonden en heeft verweerder vooringenomen gehandeld. Tijdens de hoorzitting in bezwaar was namelijk maar een enkele hoorambtenaar aanwezig, terwijl eiser ervan uit was gegaan dat ruimte zou worden gegeven voor een informeel schikkingstraject. Eiser is vanaf de aanvraag geconfronteerd met willekeurig optreden.
8. Ook heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel geschonden; eiser is niet behandeld zoals in een andere, vergelijkbare zaak is gebeurd.
9. Bovendien is het evenredigheidsbeginsel geschonden, omdat het belang van de afwijzing van de aanvraag niet opweegt tegen de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.
Wat oordeelt de rechtbank?
10. Vanaf 1 januari 2017 is in artikel 1 van het Barp de definitie van beroepsincident opgenomen. Vanaf diezelfde datum is artikel 54b van het Barp in werking getreden. In dit artikel is bepaald dat de ambtenaar aanspraak heeft op volledige vergoeding van de schade die hij als gevolg van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet is voorzien. Met ingang van 1 januari 2017 is ook de Regeling in werking getreden, waarin de wijze van vaststelling van schadevergoeding is neergelegd.
11. Eiser heeft allereerst aangevoerd, dat in 2016 incidenten hebben plaatsgevonden die dienen te worden aangemerkt als beroepsincident. De rechtbank stelt vast dat er geen ruimte is om die incidenten als beroepsincident te erkennen. In 2016 waren er namelijk geen regelingen van kracht, waaraan eiser op grond van de vaststelling van een beroepsincident een aanspraak kon ontlenen. [2]
12. De incidenten van na 1 januari 2017 waar eiser naar verwijst, zijn niet vermeld in de aanvraag. Voor zover met de aanvraag de erkenning van die incidenten als beroepsincident is beoogd, was dat voor verweerder in redelijkheid niet kenbaar. Verweerder had geen aanleiding onderzoek te doen naar die incidenten bij de behandeling van de aanvraag en evenmin bij de behandeling van het bezwaar.
13. Ook overigens moet worden vastgesteld dat verweerder in de bezwaarprocedure zorgvuldig heeft gehandeld. Eiser is in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Verweerder hoefde geen reden te zien om bij die gelegenheid een minnelijke regeling te beproeven; niet blijkt dat eiser daarom had verzocht. Er zijn geen aanknopingspunten om schending van beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid, fair play en het vertrouwensbeginsel aan te nemen. Voor vooringenomenheid of willekeur zijn evenmin aanwijzingen.
14. Ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel is een vermeend vergelijkbaar geval aangehaald. Dat geval is niet concreet omschreven. Voor het aannemen van gelijke gevallen en een ongelijke behandeling daarvan, is geen aanwijzing te vinden.
15. De omvang van kosten voor het voeren van bezwaar en beroep, kunnen verder geen grond zijn om het bestreden besluit onevenredig te achten.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en artikel 4 van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie.
2.Zie ook rechtbank Oost-Brabant 27 mei 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2498.