ECLI:NL:RBDHA:2024:11427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
24/686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming aanschafkosten voertuig defensieambtenaar op basis van verhuizingseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2024, wordt het beroep van eiser, een defensieambtenaar uit Curaçao, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor tegemoetkoming in de aanschafkosten van een personenauto beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van artikel 16 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD), maar deze werd afgewezen door verweerder, de Commandant Zeestrijdkrachten, met het argument dat er geen sprake was van een verhuizing zoals bedoeld in artikel 15 van het VKBD.

Eiser was sinds 11 juli 2022 werkzaam op Marinebasis Parera in Curaçao en had huisvesting van rijkswege gekregen. Hij had een auto aangeschaft en verzocht om tegemoetkoming in de kosten. Verweerder stelde dat de tegemoetkoming alleen kan worden verleend als er ook aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van transportkosten, wat veronderstelt dat er sprake is van een verhuizing. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van verweerder over het begrip 'verhuizing' redelijk is, aangezien eiser op de marinebasis verblijft en geen eigen huishouding voert.

De rechtbank concludeert dat de voorwaarden voor tegemoetkoming in de aanschafkosten niet zijn vervuld, omdat de situatie van eiser niet valt onder de definitie van verhuizing zoals die in het VKBD is vastgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag door verweerder. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Curaçao, eiser

(gemachtigde: mr. C. Pol),
en

de Commandant Zeestrijdkrachten, verweerder

(gemachtigden: mr. J.W. Walet en mr. W.M. Bracht-Szabo).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van eisers aanvraag van een tegemoetkoming in de aanschafkosten van een personenauto.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit van 5 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen. Eiser is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is met ingang van 11 juli 2022 geplaatst op de functie van Stafmedewerker financieel beheer. Eiser heeft als standplaats Marinebasis Parera te Willemstad, Curaçao. Voor de vervulling van de functie is hem op aanvraag huisvesting van rijkswege op de marinebasis verleend. Eerder woonde hij in Nederland.
3. Eiser heeft op Curaçao een personenauto gekocht. Hij heeft om tegemoetkoming verzocht in de aanschafkosten op grond van artikel 16 van het VKBD [1] (“de aanschafkosten”).
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder volgt uit het VKBD dat een tegemoetkoming alleen wordt verleend als ook aanspraak zou kunnen bestaan op vergoeding van de kosten voor het transport van een personenauto (“transportkosten”) [2] . Vergoeding van transportkosten veronderstelt een verhuizing. Verweerder legt het begrip ‘verhuizing’ volgens een vaste gedragslijn zo uit, dat de militair een eigen huishouding moet voeren. Omdat eiser op de Marinebasis Parera verblijft, kan niet van een verhuizing worden gesproken en dus geen tegemoetkoming worden verstrekt.

Wat stelt eiser in beroep?

5. Eiser stelt recht te hebben op de tegemoetkoming. Het verzoek van eiser valt niet onder artikel 15, dat betrekking heeft op verhuiskostenvergoedingen. Eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 16. Die bepaling stelt niet de voorwaarde van een verhuizing in de betekenis die verweerder daaraan geeft; het artikel heeft betrekking op verplaatsing, waarvan in dit geval sprake is. Als het de bedoeling was de toepasselijkheid van het artikel te beperken tot de door verweerder bedoelde verhuizingen, had dat uit de bewoordingen van de bepaling moeten blijken.
6. Voor zover de door verweerder bedoelde verhuizing een vereiste mocht zijn, stelt eiser subsidiair dat hij daaraan voldoet. Verhuizing is niet in een wettelijke regel gedefinieerd. De uitleg van verweerder volgt uit een gedragslijn die niet bindend is, strookt niet met een taalkundige uitleg en is niet terug te voeren op het VKBD. De situatie van eiser beantwoordt aan een gewone taalkundige uitleg van het begrip zoals neergelegd in de Van Dale; eiser is uitgeschreven van zijn eerdere Nederlandse woonadres en heeft zich laten inschrijven in de basisadministratie van Curaçao.
Wat oordeelt de rechtbank?
7. Op grond van artikel 16 van het VKBD heeft een defensieambtenaar bij plaatsing in een land buiten Europa, aanspraak op een tegemoetkoming in de aanschafkosten, als bij de verplaatsing naar dat land geen transportkosten in rekening worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit een vereiste, dat de aanvrager aanspraak had kunnen maken op een tegemoetkoming voor transportkosten op grond van artikel 15, tweede lid onderdeel g.
Artikel 16 verwijst namelijk uitdrukkelijk naar het geval dat is beschreven in dat onderdeel. Uit deze verwijzing is op te maken dat de in artikel 16 geregelde tegemoetkoming is bedoeld als een vangnet voor het geval bij een verhuizing als bedoeld in artikel 15, geen transportkosten in rekening worden gebracht. Dat vindt ook bevestiging in de toelichting op artikel 16, waarin de regelgever de beweegreden achter dit artikel heeft uitgelegd door erop te wijzen, dat een merk of type personenauto niet altijd gangbaar is in het land van plaatsing. Daarmee is duidelijk dat de regelgever het oog had op gevallen, waarin een personenauto niet is overgebracht terwijl transportkosten wel voor vergoeding in aanmerking hadden kunnen komen.
Ook laat de systematiek van de regeling op dit onderdeel buiten twijfel dat de bepalingen met elkaar verbonden zijn. Uit de redactie van artikel 16, dat een korte aanhef heeft en in de eerste zin naar onderdeel g verwijst, evenals uit de toelichting op dat artikel, blijkt duidelijk dat daarin is voortgebouwd op artikel 15.
8. Gezien de titel en aanhef van artikel 15, is tegemoetkoming in transportkosten alleen aangewezen voor gevallen waarin sprake is van een verhuizing. De rechtbank is het met verweerder eens, dat die situatie zich hier niet voordoet.
Een redelijke uitleg van artikel 15 brengt mee, dat een verhuizing niet het geval kan omsluiten van een defensieambtenaar die van rijkswege op een marinebasis is gehuisvest en dus geen eigen huishouding voert. Bij uitleg van het begrip verhuizen, moet in het licht van artikel 15 namelijk worden gekeken naar de behoeften van de militair. Daarbij is van belang dat een militair die huisvesting heeft op een basis, voor het dagelijks reizen slechts korte afstanden aflegt en in de regel geen eigen personenauto nodig heeft voor zijn vervoer. Dat ligt anders bij defensiepersoneel dat een eigen woonruimte heeft en daarom meer op eigen vervoer is aangewezen. Dat eiser zich in Nederland heeft laten uitschrijven en zich op Curaçao heeft laten inschrijven, is in dat licht van onvoldoende betekenis. De uitleg die verweerder geeft aan het begrip verhuizing van artikel 15, is dus redelijk. Eisers beroep op de taalkundige uitleg volgens de Van Dale gaat er verder aan voorbij, dat het begrip verhuizing moet worden uitgelegd in de context van artikel 15. De algemene begripsbepaling uit het woordenboek is dus geen reden om verweerders uitleg terzijde te schuiven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft het verzoek om tegemoetkoming op goede gronden afgewezen. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verplaatsingskostenbesluit defensie.
2.Op grond van artikel 15, tweede lid, onder g van het VKBD.