ECLI:NL:RBDHA:2024:11424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
NL24.27925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste grondslag voor bewaring van asielzoeker leidt tot opheffing en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Timmer, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting is de juistheid van de wettelijke grondslag van de bewaring aan de orde gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op een onjuiste grondslag was opgelegd, aangezien Nederland verantwoordelijk was geworden voor de asielaanvraag van de eiser, die rechtmatig verblijf in Nederland had. Hierdoor kon de eiser niet op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, in bewaring worden gesteld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 22 juli 2024. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.300,- aan de eiser, als compensatie voor 13 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. E. Mulder.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.27925
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Slimane. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 juli 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
zaaknummer: NL24.27925
2

Overwegingen

1. Ter zitting heeft de rechtbank ambtshalve de juistheid van de wettelijke grondslag van de maatregel van bewaring aan de orde gesteld en de minister de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 20241 voorgehouden. Tussen partijen bleek vervolgens niet (meer) in geschil dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag is opgelegd. In dit geval is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag, nadat de overdrachtstermijn is verstreken. Gelet op de genoemde uitspraak van de Afdeling was niet vereist dat eiser zich opnieuw meldde in Ter Apel en is zijn asielaanvraag weer opengevallen. Er is nog niet op de asielaanvraag beslist. Dit betekent dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland en om die reden niet op grond van artikel 59, eerste lid, onder a in bewaring gesteld kan worden.
2. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 juli 2024.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,-
4. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024 door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
zaaknummer: NL24.27925
3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
22 juli 2024
E. Mulder Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.