ECLI:NL:RBDHA:2024:11420
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Oostenrijk
In de zaak voor de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft de voorzieningenrechter op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had echter op 14 mei 2024 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juni 2024 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, T. Koc. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er een andere zaak, NL24.20777, aanhangig was, waarin de rechtbank op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan op het beroep van verzoeker.
Gezien de uitspraak in de andere zaak, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Het verzoek is daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.