ECLI:NL:RBDHA:2024:11414
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar India
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 22 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar India bestaat, ondanks de stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting meer is. De Indiase autoriteiten hebben in het verleden medewerking verleend aan gedwongen terugkeer en de aanvraag voor een laissez-passer voor eiser was nog in behandeling. Eiser werd geacht actief mee te werken aan zijn uitzetting.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, gezien de frequentie van de vertrekgesprekken en de communicatie met de Indiase autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.