ECLI:NL:RBDHA:2024:11407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/09/668223 / JE RK 24-1135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 8 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak werd behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het familie- en jeugdrecht. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleegzorgvoorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dit verzoek werd gedaan omdat de moeder van [de minderjarige] onvoldoende beschikbaar was in de opvoedsituatie en er zorgen waren over de stabiliteit van de situatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2024 waren zowel de ouders als hun advocaten aanwezig. De kinderrechter heeft de relevante stukken, waaronder een evaluatieformulier van het Zorghuisje, in haar beoordeling meegenomen. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling, waarbij zij stelden dat zij alles in het werk hebben gesteld om een alternatieve oplossing te vinden en dat de moeder en [de minderjarige] momenteel in een babyhuis verblijven.

De kinderrechter heeft overwogen dat er op dat moment geen noodzaak was voor een uithuisplaatsing, aangezien [de minderjarige] zich goed ontwikkelt en er geen signalen zijn dat het niet goed gaat in de huidige situatie. De kinderrechter heeft besloten het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen, met de mogelijkheid voor de gecertificeerde instelling om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen indien de situatie zou veranderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/668223 / JE RK 24-1135
Datum uitspraak: 8 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Charité, gevestigd te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.M.H.N. den Dekker, gevestigd te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 20 juni 2024;
- het door de advocaat van de moeder ter zitting overhandigde evaluatieformulier van het Zorghuisje van 5 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft samen met haar moeder in het babyhuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 februari 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 1 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd, in die zin dat thans wordt verzocht het verzoek aan te houden voor de duur van één maand.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] is een jonge baby die al maanden in een opvoedsituatie zit waarin de moeder onvoldoende beschikbaar is. De moeder kon in afwachting van een plek in een passende opvangplek onder voorwaarden met [de minderjarige] terecht in een hotel van het daklozenloket. In het babyhuis kan [de minderjarige] stabiliteit en voorspelbaarheid worden geboden. Daarnaast kan het babyhuis de moeder ondersteunen bij het creëren van een passende vervolgsituatie. De gemeente heeft aangegeven dat het vinden van huisvesting mogelijk nog een lange tijd kan duren. In de tijd tot de zitting heeft de moeder de gelegenheid gekregen om zelf met een plan te komen of om mee te werken aan de hulpverlening van het babyhuis. De gemeente heeft aangegeven dat de moeder en [de minderjarige] in de tussentijd in het hotel kunnen verblijven mits er tot aan de zitting geen incidenten meer plaatsvinden.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven dat de moeder en [de minderjarige] sinds afgelopen week in het babyhuis verblijven. Hoewel de gecertificeerde instelling de moeder graag het vertrouwen wil geven, wil zij graag een stok achter de deur hebben. Het baart de gecertificeerde instelling zorgen dat de ouders de zorgen niet erkennen. In het door de advocaat van de moeder ter zitting overhandigde evaluatieverslag van het Zorghuisje worden de zorgen over de wisselvalligheid en de relatie van de ouders opnieuw benoemd. Verder is er nog geen hulpverlening ingezet voor beide ouders.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het gewijzigde verzoek. De advocaat van de moeder ziet het belang van het aanhouden van de zaak voor de duur van een maand niet in. De moeder verblijft momenteel met [de minderjarige] in het babyhuis. Het is volgens de advocaat van de moeder niet realistisch dat de moeder binnen die maand vertrekt uit het babyhuis. De moeder heeft problemen met het vinden van huisvesting. De ouders hebben de afgelopen periode geprobeerd om met een plan te komen. Dit bevestigt dat de ouders er alles aan hebben gedaan om zelfstandig een alternatief te vinden. De ouders staan op de wachtlijst voor relatietherapie. Zij hebben het recht om de wens uit te spreken om op de lange termijn weer herenigd te worden met elkaar als gezin. Het ligt voor de hand dat de gecertificeerde instelling een nieuw verzoek indient op het moment dat de zorgen die aanleiding vormden voor de indiening van het oorspronkelijke verzoek wel gaan spelen. Door de advocaat van de moeder wordt verzocht het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.
4.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek. Om vertrouwen uit te spreken richting de ouders is het van belang dat de gecertificeerde instelling het verzoek intrekt. De zorgen liggen in de huisvesting en de relationele problemen tussen de ouders. Dit kan ondervangen worden door het verblijf van de moeder en [de minderjarige] in het babyhuis. Indien dit verblijf niet succesvol is, kan de gecertificeerde instelling alsnog overgaan tot het indienen van een verzoek machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders zijn bereid om met de hulpverlening aan de slag te gaan. Deze hulpverlening kan in het kader van de ondertoezichtstelling worden ingezet. Door de advocaat van de vader wordt verzocht het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. De moeder en [de minderjarige] verblijven sinds vorige week in het babyhuis. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en er zijn geen signalen dat het niet goed gaat wanneer zij bij de moeder is. Gelet op het feit dat een uithuisplaatsing een allerlaatste redmiddel is, zal de kinderrechter de moeder de kans geven om haar verblijf met [de minderjarige] in het babyhuis te laten slagen. Op dit moment is een uithuisplaatsing niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , zodat er geen grond om nu een machtiging uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter gaat er daarbij vanuit dat de moeder en Sofie in het babyhuis zullen blijven en dat de ouders meewerken aan alle hulp die hen wordt aangereikt. De kinderrechter ziet geen reden om het verzoek van de gecertificeerde instelling aan te houden, zoals ter zitting verzocht. Als een uithuisplaatsing alsnog noodzakelijk mocht blijken, dan kan de gecertificeerde instelling daartoe een nieuw verzoek indienen.
5.2.
Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Tekst