ECLI:NL:RBDHA:2024:11386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
24/3436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte door zorginstelling

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster verblijft momenteel in een zorginstelling en heeft een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend om te kunnen verhuizen naar een zelfstandige woonruimte. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg afgewezen, omdat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van de huisvestingsvergunning, met name omdat zij geen zelfstandige woonruimte achterlaat. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar situatie zo ernstig is dat een urgentieverklaring noodzakelijk is. Er zijn geen medische gegevens overgelegd die haar situatie onderbouwen, en er is geen bewijs van een acuut probleem in de zorginstelling. De voorzieningenrechter benadrukt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het toekennen van urgentieverklaringen en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast. Aangezien verzoekster niet heeft aangetoond dat haar situatie onder deze clausule valt, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3436

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: E. Doeve).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag voor een urgentieverklaring van verzoekster.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zij heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster verblijft op dit moment in de zorginstelling [instelling] als gevolg van eerdere psychische problemen in combinatie met autisme. Zij wil verhuizen naar een zelfstandige woonruimte en heeft dan ook een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend. Het moet gaan om een woning binnen vijf kilometer van de woning van haar ouders en tweelingbroer zodat zij mantelzorg kunnen verlenen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat een aantal algemene weigeringsgronden [1] van toepassing zijn.
Wat vindt verzoekster?
3. Volgens verzoekster is zij niet op haar plek in [instelling]. Zij ondervindt overlast van medebewoners, deze gebruiken bijvoorbeeld drugs. Daarbij komt dat het voor verzoekster helemaal niet nodig is om 24 uur per dag begeleiding te krijgen. Zij is al jarenlang stabiel en er is dan ook geen enkele reden om nog langer in de instelling te wonen. Niet alleen is verzoekster beter af in een situatie waar zij ambulant zorg kan ontvangen, ook houdt zij nu onnodig een schaarse plek in de instelling bezet. Volgens verzoekster kan zij niet wachten op een eventuele plaatsing in een convenantwoning omdat de situatie voor haar onhoudbaar is. Zeker omdat het nog maar de vraag is op welke termijn zij in aanmerking kan komen voor een convenantwoning.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Algemene weigeringsgronden
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid toekomt. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem [2] . Deze strenge regelgeving en het bijbehorende beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. In beginsel wordt er geen urgentieverklaring verstrekt als zich één van de in het beleid genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. [3]
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat verzoekster niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt omdat in haar geval een weigeringsgrond van toepassing is. Op grond van artikel 4:5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening wordt een aanvraag geweigerd als er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. In artikel 2.1.2, aanhef en onder i, van de Beleidsregels [4] staat dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager in een onzelfstandige woonruimte woont. Dat is bij verzoekster het geval. Zij heeft een eigen kamer maar de badkamer en keuken moet zij delen met haar medebewoners. Verzoekster woont in een onzelfstandige woonruimte. Deze situatie is expliciet genoemd in de Beleidsregel.
Hardheidsclausule
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan verweerder ook beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid toe komt bij de toepassing van de hardheidsclausule. De hardheidsclausule [5] wordt slechts in zeer uitzonderlijke situaties toegepast. Het moet dan gaan om situaties waar in het niet toekennen van urgentie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een zeer schrijnende levensbedreigende of -ontwrichtende situatie.
5.1.
Verzoekster heeft niet inzichtelijk gemaakt dat haar situatie zo ernstig is dat deze onder de hardheidsclausule valt. Zo heeft zij geen medische gegevens, zoals bijvoorbeeld een verslag van haar behandelaren, overgelegd waaruit blijkt dat zij op de verkeerde plek zit, zoals zij zelf stelt, dan wel dat haar behandeling of psychische gesteldheid nadelig wordt beïnvloedt door haar verblijf in de instelling. Ook heeft zij niet onderbouwd wat de precieze aard en ernst van de gestelde overlast die zij ervaart. Daarmee is onvoldoende duidelijk of sprake is van een structureel probleem of van incidenten en of naar aanleiding daarvan zo mogelijk adequate maatregelen zijn genomen door de instelling. Voor verweerder was er onder deze omstandigheden dan ook geen reden om te twijfelen aan de mededeling van [instelling] dat de huidige plek passend is voor verzoekster. Verweerder is niet verplicht om zelf een medisch onderzoek te laten uitvoeren als daar geen enkele aanleiding toe bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in wat verzoekster heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen dan wel hier nader onderzoek naar te verrichten. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat het niet uitgesloten is dat verzoekster op enig moment daadwerkelijk zal kunnen uitstromen naar een convenantwoning, ook al is de instelling op dit moment kennelijk van mening dat verzoekster daar nog niet zelfstandig genoeg voor is.
5.2.
Voor zover de brief van verzoekster van 17 mei 2024 juist is en een nieuw WMO-advies opgesteld gaat worden omdat het verblijf in [instelling] mogelijk toch niet langer passend zou zijn voor verzoekster, geldt dat dit een omstandigheid is die door verweerder meegewogen kan worden in de bezwaarprocedure. Daarbij kan verzoekster ook haar andere stellingen mogelijk van een nadere onderbouwing voorzien. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder een urgentieverklaring had moeten verlenen. Het bestreden besluit zal daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter waarschijnlijk in stand blijven in de bezwaarprocedure.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder b, c, e en i, van de Huisvestingsverordening 2023 Leidschendam-Voorburg (Huisvestingsverordening).
2.de Huisvestingsverordening.
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:857.
4.de Beleidsregels Urgentieverklaringen Leidschendam-Voorburg 2022 (Beleidsregel).
5.artikel 7.3, van de Huisvestingsverordening.