ECLI:NL:RBDHA:2024:11384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
24/3129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens aantreffen van softdrugs in inpandige berging

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker huurt een woning in Den Haag en heeft een inpandige berging onderverhuurd aan derden, waar softdrugs zijn aangetroffen. De burgemeester van Den Haag heeft besloten de woning voor een maand te sluiten, wat de verzoeker aanvecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk is, gezien de grote hoeveelheden softdrugs die zijn aangetroffen en de ernst van de overtreding. De verzoeker stelt dat de sluiting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten in de berging. De voorzieningenrechter concludeert echter dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen en dat de sluiting niet onevenwichtig is, gezien de omstandigheden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3129

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. I.A. Kamans),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Buvelot en mr. J.J. Makerink).
Als derde-belanghebbende heeft deelgenomen:
Stichting Behoud Waardevol Erfgoed
(gemachtigden: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, S.R. Verspui, V.A. Kamper en A.M. van Wijngaard).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder om de woning van verzoeker te sluiten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 april 2024 heeft verweerder de woning aan de [adres] in Den Haag voor de duur van een maand gesloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en gevraagd om een voorlopige voorziening.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder, de derde-belanghebbende en de gemachtigde van de derde-belanghebbende.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker huurt een woning aan de [adres] in Den Haag. Hij heeft de inpandige berging onderverhuurd aan derden. Volgens verzoeker wordt deze berging gebruikt als opslag voor een coffeeshop in Den Haag. In 2023 heeft de politie een melding ontvangen over de woning aan de Brouwersgracht waaruit blijkt dat elke ochtend tussen 6 en 7 uur er een auto parkeert voor de woning. Vervolgens gaat de bestuurder met een aantal dozen de woning binnen en kort daarna komt hij met die dozen weer naar buiten. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie dit voertuig en de bestuurder aan een verkeerscontrole onderworpen. Hierbij is het voertuig onderzocht en zijn 6000 voorgedraaide joints gevonden. De bestuurder is aangehouden. Na deze aanhouding is de woning van verzoeker doorzocht waarbij een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen in de inpandige berging en de gang van de woning. Verweerder heeft besloten om de woning voor de duur van 1 maand te sluiten. [1] De daadwerkelijke sluiting is opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt dat het overgaan tot het sluiten van een woning gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 13b Opiumwet een ultimum remedium moet zijn. Verweerder mag alleen gebruik maken van die bevoegdheid als er geen enkele andere mogelijkheid meer is. In dit geval is de voorraad vernietigd, verzoeker zelf heeft nooit in cannabis gehandeld, hij was niet op de hoogte van de exacte hoeveelheid cannabis, en er is helemaal geen sprake van overlast. Verweerder had in dit geval kunnen volstaan met een lichter middel als een waarschuwing. Daarbij komt dat verweerder het tijdsverloop tussen de doorzoeking van de woning en de sluiting van de woning onvoldoende heeft meegewogen. Er is een periode van 5 maanden verstreken waarin zich geen enkel incident heeft voorgedaan. Het is voor verzoeker dan ook onduidelijk waarom de tijdelijke sluiting van de woning nog steeds noodzakelijk is. Ook heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat het hier gaat om de externe exploitatievoorraad van een coffeeshop. In het strafrecht is het gebruikelijk dat, zodra het gaat om de voorraad van een coffeeshop, een rechtelijk pardon wordt opgelegd. Dit is ook logisch: een gelegaliseerde coffeeshop moet immers bevoorraad worden. Dat verweerder de achterdeurproblematiek onderkent blijkt ook wel uit het eigen coffeeshopbeleid als het gaat om de Bibob-toets.
3.1.
Verzoeker merkt verder op dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat verzoeker is aangemerkt als verdachte. Hieruit volgt dat hem rechtsbescherming op grond van artikel 6 van het EVRM [2] toekomt. Hem komt het recht toe om voor onschuldig te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Het, vooruitlopend op de eventueel te komen strafrechtelijke procedure, opleggen van een bestuurlijke sanctie die voldoet aan alle eisen van een ‘criminal charge’ is hiermee in strijd.
3.2.
Als laatste stelt verzoeker dat het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. Verzoeker exploiteert een muziekstudio vanuit de woning. Hij is voor zijn levensonderhoud (deels) afhankelijk van deze studio. De verhuurder heeft al aangegeven dat zij naar aanleiding van de sluiting de huurovereenkomst willen beëindigen. Verzoeker verliest dan niet alleen zijn woning maar ook zijn bron van inkomen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Was verweerder bevoegd?
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bevoegd is om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien aannemelijk is dat in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Verweerder is dan in principe bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen en de woning te sluiten.
4.1.
Uit de rapportage van 15 december 2023 blijkt dat zowel in de gang van de woning en in de inpandige berging grote hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen. In de inpandige berging zijn onder andere in stelling 1 in totaal meer dat 5000 verschillende types joints aangetroffen. In stelling 3 zijn ruim 4000 joints, 704 gram wiet en € 2040,- in contant geld aangetroffen. Ook zijn er 11 plastic bakken met verschillende soorten hennep gemengd met tabak gevonden, het totale bruto gewicht is: 4,458 kilo. Verder zijn in de gang van de woning 24 cobra’s (vuurwerk) en nog eens 66 joints gevonden. Dit is een zeer forse overschrijding van de toegestane 5 gram softdrugs, zodat een handelshoeveelheid kan worden aangenomen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze hoeveelheden onjuist zijn opgenomen in het rapport. Verder kent de Opiumwet geen onderscheid tussen producten met of zonder THC, zodat het vaststaat dat het gaat om verboden middelen. [3]
4.2.
Dat sommige strafrechters een rechtelijk pardon opleggen als het gaat om de exploitatievoorraad van een coffeeshop maakt het bovenstaande niet anders. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kent geen uitzondering voor het aanhouden van een handelsvoorraad softdrugs voor een coffeeshop. Het feit dat sommige strafrechters geen straf opleggen voor extern aangehouden handelsvoorraden softdrugs voor coffeeshops, laat onverlet dat het aanhouden van dit soort voorraden niet is toegestaan en dat verweerder op grond van de Opiumwet bevoegd is deze illegale situaties te herstellen. De bestuursrechtelijke bevoegdheid tot herstel van een illegale situatie kan niet op één lijn worden gesteld met, en staat los van, de bevoegdheid van het openbaar ministerie om een verdachte strafrechtelijk te vervolgen, dan wel de bevoegdheid van de strafrechter om een verdachte, na een bewezenverklaring, al dan niet een straf op te leggen. [4] Voor het sluiten van een pand is verder ook niet vereist dat de schuld van verzoeker wordt vastgesteld.
Is de sluiting noodzakelijk?
5. De hoogste bestuursrechter [5] heeft bepaald dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het, gelet op de hoeveelheid aangetroffen softdrugs, ging om een ernstige overtreding. Gelet op de ernst van de overtreding heeft verweerder de sluiting ook noodzakelijk en passend mogen achten om verdere verstoring van de openbare orde en veiligheid te voorkomen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de bergruimte een substantieel onderdeel van de woning betreft. Deze bergruimte was professioneel ingericht met stellingkasten en verpakkingsmaterialen. Verzoeker heeft op zitting aangegeven dat er naar zijn woning een constante aanloop van mensen is. Gelet op de grote hoeveelheid softdrugs die is aangetroffen in een significant gedeelte van de woning kunnen derden ook bekend zijn met de aanwezigheid van softdrugs. Daarbij komt dat de politie meldingen heeft ontvangen over loop naar het pand. Door de melder is gezien dat er elke ochtend tussen 6 en 7 uur een auto voor de woning parkeert. Verweerder heeft dan ook van belang mogen achten dat het risico bestaat dat zogenaamde ripdeals bij de woning zullen plaatsvinden
.Dit is een ernstig gevaar voor de openbare orde en de veiligheid. De voorzieningenrechter vindt verder de periode tussen de ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het daadwerkelijke besluit tot sluiting niet onredelijk lang. Zeker niet nu verweerder hier rekening mee heeft gehouden door de duur van de sluiting te beperken tot een maand.
Is de sluiting evenwichtig?
6. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat wanneer verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, hij moet controleren of de duur van de sluiting ook evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid en een bijzondere binding met de woning. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid.
6.1.
Verzoeker heeft erkend dat hij wist dat de ruimte gebruikt werd als opslag voor softdrugs. Hij was alleen in de veronderstelling dat dit legaal was. Het had op de weg van verzoeker gelegen om zelf onderzoek naar de situatie te doen. In dat geval had hij kunnen weten dat dit geen legale constructie was. Nu hij dit heeft nagelaten is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid. Verzoeker heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden. De kinderen van verzoeker staan ingeschreven op een ander adres en verblijven grotendeels bij de ex-partner van verzoeker. Zij worden dan ook niet geraakt door de sluiting. Voor zover verzoeker stelt dat zijn huurovereenkomst mogelijk ontbonden zal worden merkt de voorzieningenrechter op dat er al voor het besluit tot sluiting van de woning sprake was van een verstoorde relatie tussen verzoeker en de verhuurder. Op zitting is door de verhuurder ook aangegeven dat zij, ongeacht de uitkomst van deze procedure, de huurovereenkomst willen beëindigen. Er is verder ook geen sprake van een dusdanige binding met de woning dat de sluiting om die reden onevenwichtig is. Verzoeker is maar voor een gedeelte van zijn inkomen afhankelijk van de studio. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de sluiting van een maand ertoe leidt dat hij niet rond kan komen. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning gelet op het voorgaande niet onevenwichtig.
6.2.
Wat betreft de achterdeurproblematiek merkt de voorzieningenrechter op dat het in het geval van verzoeker niet duidelijk is of en zo ja voor welke coffeeshop de woning van verzoeker als opslaglocatie diende. Voor zover en daadwerkelijk sprake is van achterdeurproblematiek heeft de hoogste bestuursrechter [6] overwogen dat de met het gedoogbeleid van coffeeshops samenhangende achterdeurproblematiek niet noodzakelijkerwijs met zich brengt dat de woningsluiting onevenredig is. Daarbij is van belang dat de burgemeester rekening houdt met de achterdeurproblematiek door niet actief op zoek te gaan naar de extern opgeslagen handelsvoorraden van coffeeshops en dergelijke opslaglocaties alleen sluit als deze per toeval of na meldingen van overlast of onveilige situaties worden aangetroffen. Dat is in dit geval ook gebeurd. Daarbij komt dat de maatregel met name gericht is op de bescherming en het herstel van de openbare orde direct rond de woning en niet op bestraffing van het handelen van verzoeker. De strafwaardigheid van het bezit of de handel in softdrugs in het licht van de achterdeurproblematiek is daardoor minder relevant, nu die onverlet laat dat woningen die gebruikt worden als opslaglocatie voor grote hoeveelheden softdrugs het doelwit kunnen zijn van ripdeals vanuit het criminele milieu waardoor de openbare orde wordt bedreigd. Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat de maatregel niet kan worden aangemerkt als criminal charge en ook geen inbreuk maakt op de onschuldpresumptie.
6.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder de woning voor de duur van een maand sluiten. De verwachting is dan ook dat het besluit in bezwaar in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.artikel 13b Opiumwet.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2023 (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2023:3293.
4.zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3293.
5.zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2614.