ECLI:NL:RBDHA:2024:11382
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Bulgarije
In de zaak tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door I. Vugs, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2024 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 juli 2024 behandeld, samen met een andere zaak (NL24.25892). Tijdens de zitting was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas, en is openbaar gemaakt op 12 juli 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.