ECLI:NL:RBDHA:2024:1138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende onderbouwing van beschermingsnoodzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 januari 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 november 2023 besloten om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen. De rechtbank constateert dat eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl zijn gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gestelde noodzaak voor internationale bescherming.

Eiser, geboren in 1988, heeft problemen gehad met zijn schoonfamilie in Algerije, wat hij aanvoert als reden voor zijn asielaanvraag. Hij stelt dat hij bedreigd wordt en dat hij bang is voor geweld bij terugkeer. De staatssecretaris heeft echter twijfels geuit over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen, onder andere omdat hij in eerdere procedures niet is verschenen en geen relevante documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Algerije geen bescherming kan zoeken bij autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week in hoger beroep gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 15 november 2023 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen. Ook is bij dit besluit bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en hij niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod worden gehandhaafd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Algerije problemen heeft gehad met zijn schoonfamilie omdat zij het niet eens waren met de relatie tussen hem en zijn (inmiddels ex-)echtgenote. Leden van zijn schoonfamilie hebben eiser meerdere keren gestoken en ook met benzine overgoten. Eiser heeft daar aangifte van gedaan, maar met die aangifte is niets gebeurd. Eiser heeft ook leden van zijn schoonfamilie gestoken. Bij terugkeer is eiser bang dat zijn schoonfamilie hem zal vermoorden of dat hij hen zal vermoorden. Verder is eiser mensen in Algerije nog geld verschuldigd en wil hij niet naar Algerije terugkeren vanwege de onrechtvaardigheid en armoede daar.

Afwijzing van de asielaanvraag

4. De staatssecretaris heeft een aantal aspecten benoemd die volgens hem op voorhand afbreuk doen aan eisers gestelde noodzaak om in Nederland internationale bescherming te krijgen. Zo is eiser tijdens eerder gevoerde asielprocedures meerdere keren zonder goede reden niet verschenen voor een gehoor en met onbekende bestemming vertrokken. Van een vreemdeling die stelt internationale bescherming nodig te hebben, mag volgens de staatssecretaris worden verwacht dat hij de asielprocedure niet frustreert en afspraken nakomt. Ook de omstandigheid dat eiser zowel in Nederland als elders in Europa overlast heeft veroorzaakt en zich willens en wetens heeft misdragen, rijmt niet met zijn gestelde behoefte aan internationale bescherming, aldus de staatssecretaris
4.1.
Over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser heeft de staatsecretaris het volgende overwogen. De verklaringen van eiser over onrechtvaardigheid en armoede in Algerije en het voldoen aan betalingsverplichtingen zijn geen relevante elementen uit het asielrelaas omdat deze geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag of zijn te herleiden tot een van de situaties als genoemd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser worden geloofwaardig geacht, maar aan zijn verklaringen over de problemen met zijn schoonfamilie wordt geen geloof gehecht. Daartoe heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser hierover inconsistente, tegenstrijdige, oppervlakkige, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd en toerekenbaar geen stukken heeft overgelegd die zijn gestelde problemen onderbouwen.
4.2.
Voor zover eiser erin zou worden gevolgd dat zijn schoonfamilie het niet eens zou zijn geweest met de relatie, kan hij zich volgens de staatssecretaris bij voorkomende problemen voor bescherming wenden tot de politie en/of andere (hogere) autoriteiten in Algerije. Eiser heeft voor zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen verricht, gelet waarop hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Algerije geen mogelijkheden heeft zijn beklag te doen en zich daar tot geen enkele instantie kan wenden. Bovendien zijn er geen indicaties dat de schoonfamilie naar hem op zoek zou zijn, zodat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in dit verband problemen zal ondervinden.
4.3.
Omdat niet is gebleken van een gegronde vrees voor vervolging en het niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000.
Correcties en aanvullingen nader gehoor
5. Eiser heeft betoogd dat de overweging in het bestreden besluit dat er geen correcties en aanvullingen op het nader gehoor zijn ingediend, feitelijk onjuist is.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is opgenomen dat er geen correcties en aanvullingen zijn ingediend op het nader gehoor dat op 9 november 2023 met eiser is gehouden. De rechtbank stelt ook vast dat dat niet juist is. In het dossier bevindt zich een stuk, gedateerd op 10 november 2023, dat is aangeduid als “correcties en aanvullingen (AG)”. In dat stuk heeft de gemachtigde van eiser opgeschreven dat hij op die dag met eiser het rapport van het aanmeldgehoor heeft doorgesproken. Uit de inhoud van dat stuk valt echter af te leiden dat dit de correcties en aanvullingen zijn op het nader gehoor van 9 november 2023. Ook de termijn waarbinnen de correcties en aanvullingen zijn ingediend, wijst daarop. Uit het voornemen volgt dat die correcties en aanvullingen bij de beoordeling zijn betrokken. Hoewel eiser gelijk heeft, omdat het niet juist is dat hij geen correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft ingediend, kan dit daarom niet leiden tot het door eiser nagestreefde resultaat dat het beroep gegrond wordt verklaard.
Opmerkingen vooraf over beschermingsnoodzaak
6. Eiser heeft betoogd dat zijn houding in eerder gevoerde asielprocedures, in de vorm van meldingen dat hij met onbekende bestemming zou zijn vertrokken en criminele antecedenten, ten onrechte in deze procedure wordt betrokken. In deze procedure is eiser niet gemeld als zijnde met onbekende bestemming betrokken en houdt hij zich aan de meldplicht. Daaraan heeft hij zich in eerdere procedures niet altijd kunnen houden omdat hij strafrechtelijk heeft vastgezeten. Ook is er al lange tijd psychische problematiek. Bovendien zeggen zulke meldingen en ook criminele antecedenten volgens eiser niets over zijn behoefte aan internationale bescherming.
6.1.
Zoals de staatssecretaris op de zitting nader heeft toegelicht, zijn de opmerkingen die hij voorafgaand aan de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gemaakt opgenomen omdat deze volgens hem een bepaald licht werpen op de beschermingsbehoefte die eiser stelt te hebben, maar zijn dit geen tegenwerpingen die van invloed zijn geweest op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Uit de besluitvorming blijkt volgens de rechtbank ook genoegzaam dat de door de staatssecretaris benoemde omstandigheden (niet verschijnen op gehoren, vertrek met onbekende bestemming, veroorzaken van overlast, misdragingen) - wat ook zij van de juistheid daarvan – geen rol hebben gespeeld bij de gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Nader medisch onderzoek
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij na het nader gehoor ten onrechte niet nader medisch is onderzocht. In het advies van MediFirst van 9 november 2023 is namelijk geen aandacht geweest voor de psychische problematiek en suïcide neigingen waarover hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard, terwijl die omstandigheden mogelijk afdoen aan de houdbaarheid van dat advies. De verwijzing naar het advies van 9 november 2023 is onvoldoende omdat sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden, aldus eiser.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien eiser na het nader gehoor opnieuw medisch te laten onderzoeken. Op 6 november 2023, een aantal dagen voor het nader gehoor, is eiser gezien door een verpleegkundige van MediFirst. Uit het advies van 9 november 2023 van MediFirst volgt dat er ondanks tijdens het onderzoek gebleken (niet nader gespecificeerde) medische klachten, geen beperkingen zijn geconstateerd voor het horen van eiser. Op dat moment had eiser al verklaard over psychische problemen waarmee hij kampt, waarover is aangegeven dat eiser die problemen bij MediFirst naar voren kan brengen. [1] Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, geeft het nader gehoor geen blijk van onregelmatigheden en is er tijdens dat gehoor aandacht geweest voor de gesteldheid van eiser. Dat eiser tijdens het nader gehoor heeft aangegeven dat hij gedachtes heeft over zelfmoord en er naar aanleiding van die uitlatingen van eiser door de hoormedewerker een ‘melding calamiteiten’ is gedaan op 9 november 2023, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte geen nader medisch advies heeft gevraagd. De staatssecretaris heeft zich in dat verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser door zijn gestelde psychische gesteldheid, die niet met stukken nader is onderbouwd, niet kon worden gehoord, dat er enkel onder voorwaarden kon worden gehoord of dat om die reden niet van zijn verklaringen tijdens het nader gehoor kon worden uitgegaan. Uit de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan, is daarom onvoldoende gebleken dat deze mogelijk konden afdoen aan de houdbaarheid van het medisch advies over het vermogen van eiser om te worden gehoord en/of consistent te verklaren. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien naar aanleiding van (enkel) de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor en de calamiteitenmelding nieuw medisch advies te vragen in aanvulling op dat van Medifirst van 9 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorbespreking van het nader gehoor op dag -1
8. Eiser heeft er verder over geklaagd dat hij zich niet met zijn gemachtigde op dag -1 van de algemene asielprocedure heeft kunnen voorbereiden op het nader gehoor. Dat kwam enerzijds vanwege plaatsing in een procesbeschikbaarheidslocatie (pbl). Eiser heeft geen gelegenheid gehad tegen plaatsing in een pbl een rechtsmiddel aan te wenden, terwijl dit directe gevolgen had voor zijn asielprocedure. Anderzijds heeft eiser zich op dag -1 ziekgemeld en is dit ten onrechte niet aan zijn gemachtigde kenbaar gemaakt, aldus eiser.
8.1.
De rechtbank constateert dat eiser niet de overwegingen van de staatssecretaris heeft weersproken dat van plaatsing op een gesloten afdeling of locatie geen sprake is geweest en verblijf in de betreffende opvanglocatie niet verplicht was, zodat hij de mogelijkheid had op dag -1 zijn gemachtigde te bezoeken voor een voorbespreking van het nader gehoor. De stelling van eiser dat hij zich op dag -1 heeft afgemeld voor de afspraak met zijn gemachtigde vanwege ziekte en dit ten onrechte niet aan zijn gemachtigde is doorgegeven, is, zoals de staatssecretaris terecht heeft overwogen, door hem niet onderbouwd. Ook anderszins is dat niet gebleken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
9. In de besluitvorming heeft de staatssecretaris de verklaringen van eiser over de problemen met zijn schoonfamilie om de volgende redenen niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft, gelet op zijn verklaringen bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel op 21 april 2023 afgezet tegen zijn verklaringen tijdens het nader gehoor van 9 november 2023, inconsistent verklaard over zijn redenen om Algerije te verlaten. Ook heeft eiser toerekenbaar geen stukken overgelegd die zijn gestelde problemen met zijn schoonfamilie onderbouwen. Verder heeft eiser - hoewel dat niet wordt aangemerkt als dragend argument - tegenstrijdig verklaard over de periode dat hij en zijn (ex-)echtgenote een relatie hadden. Tot slot heeft eiser - los van twee incidenten - oppervlakkig en summier verklaard over de incidenten met zijn schoonfamilie en heeft hij vage en summiere verklaringen afgelegd over de gestelde bedreigingen nadat hij Algerije heeft verlaten.
9.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij wisselend heeft verklaard over zijn redenen van vertrek uit Algerije. Er waren voor hem namelijk meerdere reden voor het indienen van een asielaanvraag. De directe reden daarvoor was gelegen in de problemen met zijn schoonfamilie, maar ook de medische situatie van zijn dochter speelde daarbij een rol. Bovendien is eiser er tijdens het nader gehoor niet op gewezen dat hij niet eenduidig zou hebben verklaard over zijn redenen van vertrek, zodat hij niet de mogelijkheid heeft gehad daarover toen duidelijkheid te geven. Dat dit desondanks aan hem wordt tegengeworpen, is volgens eiser in strijd met artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verder heeft eiser erop gewezen dat hij inspanningen verricht om in het bezit te komen van stukken. Ook heeft eiser betoogd dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij tegenstijdig heeft verklaard over de periode dat hij en zijn ex-echtgenote een relatie hadden omdat de staatssecretaris ook heeft erkend dat eiser tijdens het nader gehoor ten onrechte niet is geconfronteerd met verklaringen die in dit verband als tegenstrijdig worden beschouwd. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom sprake zou zijn van oppervlakkige verklaringen over de incidenten met zijn schoonfamilie. Eiser heeft de hem daarover gestelde vragen voldoende beantwoord. In het geval van onduidelijkheden had hij daarover, zo stelt hij, nader moeten worden bevraagd tijdens het nader gehoor. Dat is onvoldoende gebeurd, wat in strijd is met artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000. Ook voor wat betreft de bedreigingen na zijn vertrek uit Algerije, aan het adres van zijn moeder, heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat hij daarover niet overtuigend heeft verklaard. Op wat hij in dit verband in de zienswijze naar voren heeft gebracht, is de staatssecretaris volgens hem onvoldoende gemotiveerd ingegaan. Dat het zijn moeder verweten zou kunnen worden dat zij van de bedreigingen geen aangifte heeft gedaan, betekent niet dat dat aan hem kan worden tegengeworpen, aldus eiser.
9.2.
De rechtbank stel allereerst vast dat de staatssecretaris op de zitting te kennen heeft gegeven dat de tegenwerping dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn redenen van vertrek uit Algerije, komt te vervallen. Verder heeft de staatssecretaris benadrukt dat de tegenwerping dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de periode dat hij en zijn ex-echtgenote een relatie hadden, slechts een aanvullende overweging is geweest. De kern waarom de verklaringen van eiser over de problemen met zijn schoonfamilie ongeloofwaardig zijn geacht is erin gelegen dat eiser zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd met stukken, terwijl hij daarvoor geen bevredigende verklaring heeft gegeven, en dat eiser oppervlakkige, vage en summiere verklaring heeft afgelegd over de incidenten met zijn schoonfamilie en over de bedreigingen die na zijn vertrek uit Algerije richting zijn moeder zouden zijn geuit.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen met zijn schoonfamilie. Niet in geschil is dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen. Gelet op de verklaringen van eiser dat hij is getrouwd en vervolgens gescheiden, hij aangifte heeft gedaan tegen zijn schoonfamilie en er een rechtszaak is geweest die tot vrijspraak heeft geleid, verwacht de staatssecretaris niet ten onrechte van eiser dat hij stukken ter onderbouwing van die verklaringen inbrengt. Dat de staatssecretaris dat van eiser mocht verwachten, heeft eiser ook niet betwist. Eiser heeft niet gesteld dat zulke stukken er niet zijn en een verklaring voor het feit dat hij zulke stukken nog altijd niet heeft verkregen, heeft hij niet gegeven. De enkele verklaring van eiser dat hij doende is stukken te verzamelen, is - ook gelet op de periode die hij al in Nederland verblijft - onvoldoende. Aan het ontbreken van stukken ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft de staatssecretaris in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van die verklaringen niet ten onrechte aanzienlijk gewicht toegekend. Ook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring dat er na zijn vertrek uit Algerije nog bedreigingen zijn geuit aan het adres van zijn moeder. Eisers verklaring over de reden waarom hij daarover geen stukken kan overleggen, zoals een aangifte, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende geacht, zodat hij het ontbreken van zulke stukken voor rekening en risico van eiser heeft mogen laten komen. Bovendien heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn vage en summiere verklaringen niet heeft kunnen overtuigen dat de gestelde bedreigingen nadat hij Algerije heeft verlaten hebben plaatsgevonden. Zo kan eiser weinig specifiek verklaren over de data waarop de bedreigingen zouden zijn geuit, terwijl dat redelijkerwijs wel van hem mag worden verwacht. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser - met uitzondering van twee incidenten - oppervlakkig en summier heeft verklaard over de incidenten met de schoonfamilie. Zo kan eiser niet bij benadering verklaren over het aantal incidenten dat zich zou hebben voorgedaan in de door hem genoemde periode van vijf jaar waarin hij problemen zou hebben ondervonden. De verklaring dat zulke incidenten zich ‘vaak’ hebben voorgedaan, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende geacht. Bij het voorgaande heeft de staatssecretaris ook kunnen betrekken dat eiser geen antwoordt heeft gegeven op de vraag waarom hij na de scheiding nog problemen zou hebben met zijn schoonfamilie. Niet ten onrechte verwacht de staatssecretaris van eiser dat hij hierover meer inzicht kan verschaffen dan hij heeft gedaan, ook omdat hij tijdens de gehoren voldoende in de gelegenheid is gesteld om hierover uitgebreide en gedetailleerde verklaringen af te leggen. Van enige strijd met artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000 is hier geen sprake. Het is aan eiser zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
Met het voorgaande heeft de staatssecretaris voldoende deugdelijk gemotiveerd dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen met zijn schoonfamilie. Eisers beroepsgronden slagen niet.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000
10. Tot slot stelt de rechtbank nog vast dat, anders dan met de stelling dat hij geen vertrouwen heeft in het rechtssysteem van Algerije, eiser niet heeft bestreden dat, ook in het geval hij zou worden gevolgd in zijn verklaring dat zijn schoonfamilie het met de relatie niet eens was, hij voor zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht, gelet waarop hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich bij voorkomende problemen in Algerije voor bescherming niet kan wenden tot de politie en/of andere (hogere) autoriteiten. Het gebrek aan vertrouwen in het Algerijnse rechtssysteem koppelt eiser aan zijn verklaring dat een eerdere aangifte tegen de schoonfamilie op vrijspraak van de schoonfamilie is uitgelopen, maar daarover is hiervoor overwogen dat eiser dat verwijtbaar niet heeft onderbouwd. Ook de overweging dat er geen indicaties zijn dat de schoonfamilie nu nog naar eiser op zoek zou zijn, heeft eiser niet bestreden.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld pagina 15 van het rapport Aanmeldgehoor van 24 oktober 2022.