ECLI:NL:RBDHA:2024:11374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 28 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 27 juni 2024, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet aangetoond dat de omstandigheden in Kroatië voor Dublinclaimanten zijn veranderd sinds de laatste uitspraak van de Afdeling. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij bij overdracht aan Kroatië slachtoffer zal worden van pushbacks of andere onmenselijke behandelingen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister geen toepassing had hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser handhaaft het standpunt zoals in de zienswijze weergegeven en betoogt dat de minister ten opzichte van Kroatië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij kan worden overgedragen aan Kroatië. De minister moet op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige, en naar behoren bijgewerkte gegevens bepalen dat iemand kan worden overgedragen [2] en heeft dat in het geval van eiser niet gedaan. Hij verwijst daarbij naar hoe hij in Kroatië is behandeld. Zo heeft hij drie dagen in detentie gezeten en was er geen opvang of enige vorm van voorzieningen tijdens de asielprocedure. Eiser vreest ook slachtoffer te worden van de pushbacks die door de Kroatische autoriteiten worden uitgevoerd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, waar eiser naar verwijst volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan de minister om deze informatie te onderzoeken en te beoordelen. Daarbij dient de minister in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. Als sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat er in het geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat, moet van die overdracht worden afgezien, tenzij individuele garanties worden gevraagd en verstrekt en deze geloofwaardig en toereikend zijn om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. [3] Uit dit arrest, dat op deze onderdelen eerdere arresten herhaalt, volgt niet dat de werkwijze van de minister in Dublinzaken verkeerd is. Het is daarnaast niet gebleken dat de minister in dit concrete geval onvoldoende onderzoek heeft verricht.
5.2.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er ten opzichte van Kroatië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is, zoals door de minister ook benoemd, door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd met de uitspraak van 13 september 2023. [4] Eiser heeft niet onderbouwd dat er nieuwe informatie is waaruit kan worden afgeleid dat de omstandigheden in Kroatië voor Dublinclaimanten zijn veranderd sinds deze uitspraak van de Afdeling. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië slachtoffer zal worden van pushbacks. Zoals ook volgt uit het arrest van 29 februari 2024 gaat het daarbij om het risico dat eiser zelf zal lopen, niet om het risico dat andere (groepen) vreemdelingen eventueel lopen. [5] In de uitspraak van 13 september 2023 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet aannemelijk is dat personen die gecontroleerd in het kader van de Dublinverordening aan Kroatië worden overgedragen een risico op pushbacks lopen. Eiser heeft geen informatie ingebracht die maakt dat daar nu anders over gedacht moet worden.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser herhaalt ook het in de zienswijze naar voren gebrachte standpunt dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft redelijkerwijs geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [6] Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd. De minister heeft er terecht op gewezen dat eerdere ervaringen in Kroatië niet hoeven te worden betrokken bij deze beoordeling, omdat eiser als Dublinclaimant in een andere situatie terecht komt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
3.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 72.
4.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2014:195, r.o. 64.
6.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.