ECLI:NL:RBDHA:2024:11365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
AWB 24/4712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verlening van voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelt dat er direct definitief uitstel van vertrek had moeten worden verleend, omdat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een situatie zoals bedoeld in paragraaf A3/7.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het bestreden besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank concludeert dat de minister, gezien de vergewisplicht uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in staat was om een definitieve beslissing te nemen over de artikel 64-aanvraag van eiser en daarom voorlopig uitstel van vertrek heeft verleend. De rechtbank benadrukt dat de minister op het moment van het bestreden besluit niet gehouden was om definitief uitstel van vertrek te verlenen, gezien de omstandigheden in het land van herkomst.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/4712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. M.P. Gaal – de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor een periode van maximaal drie maanden, te weten van 26 september 2023 tot 26 december 2023, of zoveel korter tot het moment waarop op de aanvraag van 6 juli 2023 is beslist in afwachting van een beslissing op de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 (artikel 64-aanvraag).
1.1.
De minister heeft het voorlopig uitstel van vertrek met het besluit van
26 september 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij zijn besluitvorming gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verlening van voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het bestreden besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd
.Dit betekent in dit geval echter niet dat de minister een nieuwe beslissing hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert aan dat aan hem met het bestreden besluit geen voorlopig uitstel van vertrek had moeten worden verleend, maar direct definitief uitstel van vertrek omdat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een situatie zoals bedoeld in paragraaf A3/ 7.1.4, onder het derde bulletpoint, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), namelijk dat het BMA vanwege de situatie in het land van herkomst niet in staat is om te adviseren over de aanwezigheid van de behandelmogelijkheden in het land van herkomst. Dit blijkt uit het alert van MedCOI [1] van 13 september 2023, waar ook in het BMA-advies van 19 september naar wordt verwezen. In het verlengde hiervan voert eiser aan dat het uitstel van vertrek ten onrechte is verleend met als ingangsdatum de dag van het besluit en niet de dag van de aanvraag of de dag waarop de aanvraag compleet is gemaakt.
Standpunt minister
5. De minister stelt zich – kort samengevat - op het standpunt dat er in het bestreden besluit aan eiser terecht een voorlopig uitstel van vertrek is verleend en geen definitief uitstel van vertrek. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister erkend dat het BMA-advies van 19 september 2023, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, tegenstrijdigheden bevat, in die zin dat aan de ene kant staat aangegeven dat de medische behandeling voor eiser in Marokko beschikbaar is en aan de andere kant staat aangegeven dat er uit het alert van MedCOI van 13 september 2023 volgt dat als gevolg van de nasleep van de aardbeving in het zuiden van Marokko het lokale netwerk van informatieverstrekkers tijdelijk geen informatie kan verzamelen over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie in Marokko. Doordat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom ondanks de tegenstrijdigheden in het BMA-advies van 19 september 2023 toch een voorlopig uitstel van vertrek aan eiser kon worden verleend, is er sprake van een motiveringsgebrek. De minister verzoekt om desondanks de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dit kader en ter verdere motivering van het besluit heeft de minister ter zitting gewezen op de vergewisplicht uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de vergewisplicht was de minister ten tijde van het bestreden besluit niet in staat om een definitieve beslissing te nemen over de artikel 64-aanvraag van eiser en heeft zij daarom besloten tot de verlening van een voorlopig uitstel van vertrek.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
6.1.
Ingevolge paragraaf A3/ 7.1. van de Vc 2000 kan de minister uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als:
- een vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
6.2.
Uit paragraaf A3/ 7.1.3. van de Vc 2000 volgt tevens dat uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM, als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie;
en
- de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in het geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
6.3.
Op grond van het bepaalde in paragraaf A3/ 7.1.4. van de Vc 2000 concludeert de minister dat de medische behandeling niet in het land van herkomst (of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken) beschikbaar is als, in één van de volgende gevallen:
(…)
- het BMA vanwege de situatie in het land van herkomst niet in staat is om te adviseren over de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in het land van herkomst; of
(…)
6.4.
Ingevolge het bepaalde in paragraaf A3/ 7.3.2.1. van de Vc 2000 past de IND artikel 64 van de Vw 2000 toe, in afwachting van de beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek, als de IND vaststelt dat:
- de vreemdeling een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft ingediend;
- de vreemdeling bij deze aanvraag alle bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4. van de Vc 2000 heeft overgelegd op de wijze zoals beschreven in die paragraaf; en
- het BMA heeft aangegeven geen medische advies binnen twee weken uit te kunnen brengen.
De IND verleent in dat geval uitstel van vertrek voor maximaal zes maanden vanaf de datum van de beschikking, waarbij artikel 64 van de Vw 2000 wordt toegepast. Het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 vervalt:
- nadat de zes maanden zijn verstreken; of
- na het definitieve besluit op de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000; of
- na het besluit als bedoeld in paragraaf A3/7.1.5. en paragraaf 7.3.2.2. van de Vc 2000.
Als de IND na zes maanden nog geen besluit heeft genomen, past de IND ambtshalve opnieuw artikel 64 van de Vw 2000 toe.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat het BMA in eerste instantie op 14 juli 2023 een medisch advies heeft uitgebracht. Nadien heeft eiser nadere medische stukken overgelegd. Hierom is op 13 september 2023 een aanvullend medisch advies gevraagd. Op 13 september 2023 is ook een alert van MedCOI verschenen waarin staat dat door de nasleep van de aardbeving in het zuiden van Marokko het lokale netwerk van informatieverstrekkers tijdelijk geen informatie kan verzamelen over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie in Marokko en dat de verwachting is dat dit minimaal een maand zal duren. In het aanvullend medisch advies van 19 september 2023 staat dat het medisch advies van 14 juli 2023 kan worden gehandhaafd met als aanvulling dat de twee nieuwe medicijnen van eiser ook beschikbaar zijn in het land van herkomst. Hiernaast wordt er in het advies gewezen op het alert van MedCOI van 13 september 2023.
7.1.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat het bestreden besluit tegenstrijdigheden bevat nu daarin aan de ene kant wordt aangegeven dat uit het BMA-advies van 19 september 2023 blijkt dat de behandeling, om een medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden te voorkomen, in Marokko aanwezig is en aan de andere kant wordt gewezen op het feit dat uit het BMA-advies ook volgt dat volgens het alert van MedCOI van 13 september 2023 blijkt dat als gevolg van de nasleep van de aardbeving in het zuiden van Marokko het lokale netwerk van informatieverstrekkers tijdelijk geen informatie kan verzamelen over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie in Marokko. Nu de minister heeft erkend dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom desondanks toch een voorlopig uitstel van vertrek aan eiser is verleend, is er sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal gelet hierop het beroep gegrond verklaren. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de rechtgevolgen in stand te laten gelet op de aanvullende motivering van de minister in beroep.
7.2.
De minister heeft ter zitting toegelicht dat het op het moment van het bestreden besluit niet mogelijk was om over te gaan tot een definitief besluit ten aanzien van de
artikel 64-aanvraag van eiser omdat het gehouden is aan de vergewisplicht uit artikel 3:9 van de Awb. Hieruit volgt dat het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Omdat uit het BMA-advies van 19 september 2023 bleek dat er tijdelijk geen informatie beschikbaar was over de beschikbaarheid van de behandeling en medicatie in Marokko was de minister – gezien de vergewisplicht – niet in staat om definitief te beslissen op de artikel 64-aanvraag van eiser. In afwachting van meer duidelijkheid is de minister daarom overgegaan tot de verlening van een voorlopig uitstel van vertrek. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat vervolgens uit het BMA-advies van 17 oktober 2023 is gebleken dat het lokale netwerk van informatieverstrekkers in Marokko weer in staat was om informatie te verstrekken over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie. Dit is door eiser niet bestreden. Dat er uiteindelijk pas op 10 juni 2024 een definitieve beslissing op de artikel 64-aanvraag is genomen, is het gevolg van aanvullende medische stukken die door eiser zijn overgelegd en niet het gevolg van de situatie in het land van herkomst.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met de in beroep gegeven aanvullende motivering het geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank acht hierbij van cruciaal belang dat uit het BMA-advies van 19 september 2023 blijkt dat het lokale netwerk van informatievertrekkers in Marokko als gevolg van de nasleep van de aardbeving ‘tijdelijk’ geen informatie kan verzamelen over de beschikbaarheid van behandeling en medicatie. Hieruit volgt dat het BMA op het moment van het bestreden besluit inderdaad niet in staat was om te adviseren over de beschikbaarheid van de aan eiser voorgeschreven medicijnen in Marokko, echter volgt hieruit niet dat het BMA in zijn geheel niet in staat was om te adviseren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook niet gebleken van een situatie zoals bedoeld in paragraaf A3/ 7.1.4. derde bulletpoint, van de Vc 2000.
7.4.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank gezien voorgaande en gelet op de vergewisplicht mogen overgaan tot het verlenen van een voorlopig uitstel van vertrek. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, niet in waarom de minister op het moment van het bestreden besluit gehouden was tot het verlenen van een definitieve uitstel van vertrek. De rechtbank acht het juist zorgvuldig dat de minister in afwachting van meer duidelijkheid over de situatie in het land van herkomst is overgegaan tot de verlening van een voorlopig uitstel van vertrek. De rechtbank acht in dit verband verder van belang dat zowel paragraaf A3/ 7.1. als paragraaf 7.3.2. van de Vc 2000 een ‘kan-bepaling’ bevatten.
7.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister gelet op paragraaf A3/ 7.3.1. en A3/ 7.3.2. van de Vc 2000 terecht de datum van het besluit als ingangsdatum van het voorlopig uitstel van vertrek heeft gehanteerd en niet de datum van de aanvraag of de datum waarop eiser zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,00. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Medical Country of Origin Information.
2.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1.