In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelt dat er direct definitief uitstel van vertrek had moeten worden verleend, omdat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een situatie zoals bedoeld in paragraaf A3/7.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op alle punten het bestreden besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank concludeert dat de minister, gezien de vergewisplicht uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in staat was om een definitieve beslissing te nemen over de artikel 64-aanvraag van eiser en daarom voorlopig uitstel van vertrek heeft verleend. De rechtbank benadrukt dat de minister op het moment van het bestreden besluit niet gehouden was om definitief uitstel van vertrek te verlenen, gezien de omstandigheden in het land van herkomst.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht op hoger beroep.