ECLI:NL:RBDHA:2024:11357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
22/3272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen bouwstop en invordering van dwangsom met betrekking tot gemeentelijk monument

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 juli 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot een bouwstop en een last onder dwangsom die op 28 juni 2021 zijn opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser, die op 18 maart 2022 voor de helft eigenaar is geworden van een gemeentelijk monument, heeft het niet eens met de besluiten van verweerder, die zijn voortgekomen uit de sloop van een wand en koof zonder vergunning. De rechtbank heeft op 16 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd werd door mr. E. Kuin en mr. J. van Ginneken.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de bouwstop en de last onder dwangsom niet gericht zijn aan eiser, maar aan de vorige eigenaar van het pand. Eiser heeft geen procesbelang, omdat hij geen verplichtingen heeft voortvloeiend uit de besluiten van verweerder. De rechtbank legt uit dat voor een inhoudelijke beoordeling van een beroep, de indiener een actueel en reëel belang moet hebben, wat in dit geval niet aan de orde is. Eiser hoeft niets te doen of te laten en kan geen dwangsommen verbeuren.

Aangezien eiser geen procesbelang heeft, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen en dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Kuin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Dit beroep gaat over de bouwstop en de last onder dwangsom van 28 juni 2021 en over het besluit van 8 september 2021 waarmee verweerder is overgegaan tot invordering van de dwangsom (het invorderingsbesluit).
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 is verweerder bij deze besluiten gebleven. Bij besluit van 8 juli 2024 heeft verweerder onder meer het invorderingsbesluit gewijzigd. Die wijziging maakt in zoverre onderdeel uit van deze procedure.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens verweerder deelgenomen: mr. E. Kuin en mr. J. van Ginneken. Eiser is niet verschenen.

Waarover gaat deze zaak?

2. Deze zaak gaat over een pand op het adres [adres] in [plaats] (het pand). Het pand is een gemeentelijk monument. Verweerder heeft voor het pand een omgevingsvergunning verleend voor herindeling van de bovenwoningen. Nadat verweerder heeft geconstateerd dat op de zolderverdieping een wand en koof zijn gesloopt/verwijderd, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend, heeft verweerder een bouwstop en een last onder dwangsom opgelegd. Omdat naar het oordeel van verweerder niet aan de last is voldaan, heeft hij de verbeurde dwangsom ingevorderd. Beide besluiten (de bouwstop/last en de invordering) zijn gericht aan [naam] die op dat moment eigenaar was van het pand. [naam] was het daarmee niet eens en is in bezwaar gegaan, maar hij heeft in bezwaar geen gelijk gekregen. [naam] is op 19 december 2021 overleden, maar zijn erven zijn – evenals eiser (die op 18 maart 2022 voor de helft eigenaar is geworden van het pand) – bij de rechtbank in beroep gekomen tegen het bestreden besluit. De erven hebben hun beroep later ingetrokken, zodat alleen het beroep van eiser ter beoordeling voorligt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Los nog van de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in elk geval geen procesbelang. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden, die zien op de vraag of sprake is van een overtreding. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4. De rechtbank is slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een beroep, als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij gaat het erom of het doel dat de indiener voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. De vraag of er procesbelang is, wordt beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep.
4.1.
Het gaat in deze procedure over de volgende (in bezwaar gehandhaafde) besluiten waarmee eiser het niet eens is:
1. een bouwstop/last onder dwangsom en
2. een invordering.
4.2.
Het besluit met de bouwstop en de last onder dwangsom is niet tot eiser gericht. Dit besluit is gericht tot [naam]. Verweerder heeft in dit besluit niet (op grond van artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) bepaald dat dit mede geldt jegens de rechtsopvolger van [naam]. Gelet hierop zijn de bouwstop en de last niet gericht tot eiser en wordt hem geen overtreding verweten. Eiser hoeft als gevolg van dit besluit, zoals verweerder op zitting heeft bevestigd, dan ook niets te doen en niets te laten. Ook kan hij als gevolg van dit besluit geen dwangsommen verbeuren.
4.3.
Ook het besluit tot invordering is niet tot eiser gericht, maar tot [naam]. Voor dit besluit geldt ook nog eens dat verweerder heeft aangegeven dat er niet wordt ingevorderd, hetgeen is bevestigd in het op zitting overgelegde (aan de erven van [naam] gerichte) wijzigingsbesluit van 8 juli 2024. Eiser zal als gevolg van het invorderingsbesluit dat hier voorligt dus hoe dan ook geen verbeurde dwangsommen hoeven te betalen. Ook dit laatste heeft verweerder op zitting nog eens bevestigd.
4.4.
Op zitting heeft de rechtbank verweerder gevraagd of eiser anderszins gevolgen kan ondervinden van het bestreden besluit. Verweerder heeft te kennen gegeven dat dit niet het geval is.
4.5.
Nu eiser als gevolg van het bestreden besluit niets hoeft te doen, te laten of te betalen en ook anderszins niet is gebleken van gevolgen die hij van het bestreden besluit kan ondervinden, komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen procesbelang is.

Conclusie

5. Nu eiser geen procesbelang heeft, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
6. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.