ECLI:NL:RBDHA:2024:11310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
09/027648-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van brandstichtingen en heropening van onderzoek naar terbeschikkingstelling

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten bewezen, waaronder brandstichting op 24 januari 2024 in Leiden en op 8 januari 2024 in Oegstgeest. De verdachte, geboren in 1995 in Turkije en momenteel gedetineerd, heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij niet mee wil werken aan behandeling en terug naar Turkije wil. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de reclassering nader onderzoek te laten doen naar de haalbaarheid van een maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat van invloed is op de beoordeling van zijn strafbaarheid en de te nemen maatregelen. De officier van justitie heeft tbs met dwangverpleging gevorderd, maar de rechtbank oordeelt dat een zorgmachtiging geen passende maatregel is. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen tot 27 september 2024 om de reclassering de gelegenheid te geven om de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden te onderzoeken. De voorlopige hechtenis van de verdachte blijft in stand, gezien de ernst van de feiten en het risico op herhaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/027648-24
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Turkije),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 april 2024 (pro forma) en 11 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.G. Nieman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te Leiden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel en/of een matras en/of een bed en/of beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van GGZ Rivierduinen en/of de aangrenzende kamers en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners/patiënten en/of het personeel van GGZ Rivierduinen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van het COA en/of de aangrenzende kamers en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners en/of het personeel van het COA
te duchten was;
3
hij op of omstreeks 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een matras, deur, televisie en/of een muur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het COA, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Partiële vrijspraak feit 3 zonder nadere motivering
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 3 ten laste gelegde ten aanzien van het vernielen van de muur niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
3.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2 en overige onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard en de rechtbank zal volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] met proces-verbaalnummer PL1500-2024024597-3, opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 52 t/m 54);
3. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1500-2024024597-13, opgemaakt op 24 januari 2024 (met bijlage, p. 68-73);
4. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] met proces-verbaalnummer PL1500-2024008215-2, opgemaakt op 8 januari 2024 (met bijlagen, p. 23-32);
5. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1500-2024008215-6, opgemaakt op 13 januari 2024 (met bijlagen, p. 43-49).
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 januari 2024 te Leiden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoel, een matras, een bed en beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van GGZ Rivierduinen en de aangrenzende kamers en
- levensgevaar voor een ander, te weten de bewoners/patiënten en het personeel van GGZ Rivierduinen te duchten was;
2
hij op 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de kamer van het COA en de aangrenzende kamers en
- levensgevaar voor een ander, te weten de bewoners en het personeel van het COA
te duchten was;
3
hij op 8 januari 2024 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk een matras, deur en televisie die geheel aan het COA toebehoorden, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.Heropening onderzoek

Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank tijdens de beraadslaging in raadkamer over de (eventueel) aan de verdachte op te leggen straf en/of maatregel tot de conclusie gekomen dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht om een goede beslissing te kunnen nemen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Rapportages
Uit de omtrent de verdachte opgemaakte psychiatrische en psychologische rapportages van 19 en 22 april 2024 volgt dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, namelijk een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis die in detentie in gedwongen remissie is gegaan. Voornoemde stoornissen waren volgens beide deskundigen ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde. Het advies van de psychiater is dan ook om het bewezenverklaarde in ieder geval in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en het advies van de psycholoog is om het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Om het risico op recidive te verlagen achten de psycholoog en psychiater het van belang dat de verdachte zijn medicatie tegen psychotische klachten blijft gebruiken. In beide rapportages wordt voorts geadviseerd om behandeling in een kliniek op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden, zodat expliciet aandacht wordt gegeven aan recidivepreventie en behandeling op een hoger beveiligingsniveau. Geadviseerd wordt om de verdachte daartoe te laten opnemen in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht te Balkbrug met de bedoeling om hem zo spoedig mogelijk te laten repatriëren naar Turkije. Indien tijdens de behandeling ter terechtzitting blijkt dat de verdachte niet mee wil werken aan de behandeling, adviseren de deskundigen te laten onderzoeken of direct een zorgmachtiging kan worden afgegeven. Beide deskundigen benoemen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) als alternatief juridisch kader, maar dit wordt niet geadviseerd omdat hun inschatting is dat met een adequate klinische behandeling van de psychose het recidivegevaar voldoende kan worden verminderd.
Tijdens de pro-formazitting op 23 april 2024 heeft de verdachte verklaard terug naar Turkije te willen en niet mee te willen werken aan behandeling. De rechtbank heeft vervolgens opdracht gegeven aan de officier van justitie om ambtshalve (de mogelijkheden voor) een verzoekschrift tot afgifte van een zorgmachtiging voor te bereiden en heeft opdracht gegeven voor nadere rapportages van de psycholoog en psychiater over eventuele behandelmogelijkheden en welke behandelmogelijkheid prevaleert.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van voornoemde opdracht de geneesheer-directeur van Fivoor benaderd. In een brief van 21 mei 2024 heeft de geneesheer-directeur medegedeeld dat het binnen Fivoor Den Haag niet mogelijk is om de zorgmachtiging doelmatig en veilig vorm te geven onder een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz). Dit omdat een klinisch beveiligingsniveau 3 wordt vastgesteld bij de verdachte en er binnen Fivoor Den Haag geen behandelcapaciteit is op dit beveiligingsniveau zonder een forensische zorgtitel.
Niettegenstaande dit bericht van de geneesheer-directeur, adviseert de psychiater in zijn aanvullende rapportage van 21 juni 2024 om toch te onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van artikel 2.3. Wfz. De psychiater benoemt dat een hoger beveiligingsniveau nodig is om de medicamenteuze behandeling mogelijk te maken, maar dat de verwachting is dat de psychose de belangrijkste delictfactor is. De verwachting is derhalve dat het recidiverisico voldoende zal dalen als de psychose afdoende wordt behandeld. Als tbs met dwangverpleging wordt opgelegd zal het recidiverisico ook worden verlaagd, maar de inschatting van de psychiater is dat met een op herstel van de psychose en mogelijke repatriëring gerichte behandeling dit doel ook kan worden bereikt.
Uit de aanvullende rapportage van de psycholoog van 3 juli 2024 blijkt dat de verdachte op 21 juni 2024 heeft aangegeven niet meer terug te willen naar Turkije en in Nederland te willen blijven. De psycholoog benoemt dat de verdachte beduidend rustiger is en beter in staat lijkt om zich op de ander af te stemmen. De psycholoog vermoedt dat de medicatie olanzapine met het verstrijken van de tijd meer werkzaam is geworden. De verdachte wijst elke suggestie dat bij hem sprake is van een psychotische stoornis wel stellig en resoluut af. De psycholoog adviseert om, zeker gezien de verbeterde houding van de verdachte, alsnog onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3. Wfz. Mocht een zorgmachtiging op geen enkele manier gerealiseerd kunnen worden dan rest de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De psycholoog heeft hierover in het oorspronkelijke rapport al opgemerkt dat een dergelijke zware maatregel gezien het matige recidivegevaar vanuit gedragskundig oogpunt niet proportioneel is.
In het reclasseringsadvies van 2 juli 2024 wordt het recidiverisico hoog geschat en het risico op letsel gemiddeld, indien de verdachte niet (medicamenteus) behandeld wordt voor zijn problematiek. De weigerende houding van de verdachte om mee te werken aan enig behandeltraject, ook niet wanneer deze gericht is op repatriëring, maakt dat de reclassering geen aanknopingspunten ziet voor enige samenwerking. De reclassering adviseert daarom negatief over tbs met voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Geen zorgmachtiging
Op de terechtzitting van 11 juli 2024 is door de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en tbs met dwangverpleging gevorderd. De officier van justitie verwijst daarbij naar de brief van de geneesheer-directeur van Fivoor waaruit blijkt dat zij geen mogelijkheden zien om de benodigde zorg vorm te geven binnen een civielrechtelijk zorgkader. Ook stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de zorgmachtiging geen forensische insteek heeft en dat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet alleen een patiëntgerichte behandeling, maar ook recidivepreventie centraal moet staan.
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een zorgmachtiging geen passende maatregel is in het onderhavige geval. Het gaat in deze zaak om ernstige strafbare feiten, waarbij dient te worden ingezet op recidivepreventie binnen een setting met een passend beveiligingsniveau. Een forensisch zorgkader acht de rechtbank dan ook passend en geboden. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de zaak om contact op te nemen met CTP Veldzicht in het kader van de zorgmachtiging wordt daarom afgewezen.
Tbs-maatregel
De rechtbank constateert dat aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van tbs wordt voldaan. Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door de verdachte begane brandstichtingen zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht waren tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen. Verder eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van die maatregel.
De bevindingen van de deskundigen maken naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat klinische behandeling van de verdachte noodzakelijk is om de kans op herhaling te beperken. Hoewel de verdachte tijdens eerdere gesprekken met de deskundigen zich niet welwillend tegenover behandeling heeft opgesteld, heeft hij tijdens de terechtzitting van 11 juli 2024 aangegeven mee te zullen werken aan de voorwaarden die de rechtbank hem op zal leggen. Daarnaast lijkt de houding van de verdachte vanaf het laatste gesprek met de psycholoog op 21 juni 2024 in zijn algemeenheid positief te zijn veranderd, mogelijk door het gebruik van antipsychotica. De rechtbank acht het van belang de uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden opnieuw te toetsen, nu de houding van de verdachte lijkt te zijn veranderd en de deskundigen hun twijfels hebben uitgesproken over de proportionaliteit van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank zal derhalve het onderzoek ter terechtzitting heropenen en de stukken in handen stellen van de officier van justitie, teneinde de reclassering nader onderzoek te laten verrichten naar de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden en, indien mogelijk, een maatregelenrapport op te stellen. De rechtbank zal daartoe het onderzoek schorsen tot de terechtzitting van 27 september 2024 om 13:30 uur. De klemmende reden voor de duur van deze schorsing is dat het bovenbedoelde onderzoek naar verwachting niet op zeer korte termijn zal zijn afgerond.
Met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte overweegt de rechtbank nog het volgende. Gelet op de bewezenverklaring, die behelst dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee brandstichtingen en een vernieling, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts oordeelt de rechtbank dat in afwachting van het maatregelenrapport niet kan worden overgegaan tot een schorsing van de voorlopige hechtenis. De belangen van strafvordering, in het bijzonder het voorkomen van herhaling, hebben in deze situatie voorrang boven de persoonlijke belangen van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank de voorlopige hechtenis zal laten voortduren.

6.De beslissing

De rechtbank:
heropent het onderzoek ter terechtzitting;
schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 27 september 2024 om 13:30 uur;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde de reclassering nader onderzoek te laten verrichten naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een eventueel op te leggen maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en, indien mogelijk, een maatregelenrapport op te laten stellen;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van voormelde terechtzitting met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan de raadsvrouw van de verdachte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2024.
De griffier is buiten staat dit tussenvonnis mede te ondertekenen.