ECLI:NL:RBDHA:2024:11298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/09/665985 / KG ZA 24-429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van een onderneming van een aanbestedingsprocedure op basis van valse verklaringen en prestaties uit het verleden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam] B.V. en de Politie. De eiseres, [naam] B.V., had zich ingeschreven voor een aanbestedingsprocedure voor schoonmaakdiensten, maar werd door de Politie uitgesloten op basis van twee uitsluitingsgronden: prestaties uit het verleden en het afleggen van een valse verklaring. De Politie had geconstateerd dat [naam] B.V. een eerdere overeenkomst voortijdig had beëindigd en had dit niet gemeld in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA). De voorzieningenrechter oordeelde dat [naam] B.V. de vraag over prestaties uit het verleden bevestigend had moeten beantwoorden, aangezien de voortijdige beëindiging van de overeenkomst een feit was. De rechter concludeerde dat de Politie terecht had besloten tot uitsluiting van [naam] B.V. van de aanbestedingsprocedure, omdat de onderneming niet had voldaan aan de vereisten van transparantie en gelijke behandeling. De vorderingen van [naam] B.V. werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Politie.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/665985 / KG ZA 24-429
Vonnis in kort geding van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [naam] ,
advocaat: mr. B.J.H. Kesnich te Bergen,
tegen
DE POLITIEte Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Politie,
advocaten: mr. I.J. van den Berge en mr. M.A. Visser te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 mei 2024, met producties;
- de schriftelijke reactie van de Politie, met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. De advocaten van partijen hebben ter zitting gepleit aan de hand van pleitnotities, die in het dossier zijn gevoegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
De aanbestedingsprocedure
2.1.
Op 5 februari 2024 heeft de Politie de aankondiging gedaan voor de Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure voor de opdracht ‘Schoonmaakdienstverlening’ (hierna: de Opdracht). Op de aanbestedingsprocedure is de Aanbestedingswet 2012 (Aw 2012) van toepassing.
2.2.
De Opdracht omvat het dagelijkse en periodieke schoonmaakonderhoud van de politiepanden (inclusief cellencomplexen, hotelkamers, laboratoria en schietbanen) in heel Nederland. De Opdracht is verdeeld in tien percelen.
2.3.
De aanbestedingsprocedure is nader omschreven in de Selectieleidraad van 5 februari 2024 (hierna: de Selectieleidraad), met bijlagen, waaronder de Begrippenlijst ARVODI 2018 (hierna: de Begrippenlijst).
2.4.
De aanbestedingsprocedure bestaat uit een selectiefase en een inschrijvingsfase. In de selectiefase kunnen gegadigden een verzoek tot deelname indienen, waarna de geschikt bevonden gegadigden (tot een maximum van zes) worden uitgenodigd voor de inschrijvingsfase. In de selectiefase worden de verzoeken tot deelname onder meer getoetst aan de uitsluitingsgronden.
2.5.
In de Selectieleidraad staat met betrekking tot de uitsluitingsgronden en het Uniform Europees aanbestedingsdocument (UEA) voor zover hier van belang het volgende vermeld:

2.2 Uitsluitingsgronden

Bij de Uitsluitingsgronden toetst de Politie of er redenen zijn om u al dan niet door te laten in de verdere aanbestedingsprocedure. Als er Uitsluitingsgronden van toepassing zijn, wordt u uitgesloten van verdere deelname aan deze aanbestedingsprocedure, tenzij naar het oordeel van de Politie sprake is van Self-cleaning maatregelen die een uitsluiting niet rechtvaardigen.
2.2.1
Toelichting document bij Verzoek tot deelname
Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA)
Met een UEA (formulier A) geeft u aan of er Uitsluitingsgronden van toepassing zijn, dan wel of u aan de Geschiktheidseisen voldoet
(...)
Door het indienen van het rechtsgeldig ondertekend UEA verklaart u:
1. Dat de gestelde Uitsluitingsgronden, zoals bedoeld in art 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet 2012, niet op u en betrokken onderneming(en) van toepassing zijn;
(...)
5. Dat alle bijlagen, verklaringen en Bewijsstukken juist en naar waarheid zijn ingevuld, dan wel worden ingevuld.
2.6.
In de Begrippenlijst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Uitsluitingsgronden: de gronden genoemd in de artikelen 2.86 en 2.87 (voor zover van toepassing verklaard) van de Aanbestedingswet 2012, op basis waarvan de Politie Gegadigden respectievelijk Inschrijvers moet uitsluiten van deelname aan deze
aanbestedingsprocedure. Voorbeelden hiervan zijn de Ernstige beroepsfout,
Betrokken bij de voorbereiding, Prestaties uit het verleden.
Prestaties uit het verleden: Een Uitsluitingsgrond die van toepassing is als een Inschrijver blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van
een wezenlijk voorschrift bij de uitvoering van een eerdere opdracht bij de Politie, waar daarbij deze tekortkoming heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere
opdracht, schadevergoeding of andere vergelijkbare sancties.
Self-cleaning: Inschrijver dient in Deel III van het UEA aan te geven of een Uitsluitingsgrond van toepassing is op Inschrijver of niet. In het geval dat een
Uitsluitingsgrond van toepassing is op Inschrijver, dan dient Inschrijver in Deel
III van het UEA tevens te vermelden welke maatregelen daartegen zijn
genomen.(...)”
2.7.
In het UEA zijn in Deel III met betrekking tot de uitsluitingsgronden de volgende vragen opgenomen.

Prestaties uit het verleden
Is het de ondernemer overkomen dat een eerdere overheidsopdracht, een eerdere opdracht van een aanbestedende entiteit of een eerdere concessieovereenkomst heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere opdracht, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties?
Valse verklaring
Kan de ondernemer bevestigen dat:
hij zich niet in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie die nodig is om te controleren of er geen gronden voor uitsluiting zijn dan wel of aan de selectiecriteria wordt voldaan,
(...)
2.8.
In het UEA in Deel IV (Slotopmerkingen) staat het volgende:

Ondergetekende(n) verklaart/verklaren formeel dat de door hem/haar/hen
hiervoor in de delen II-V verstrekte informatie accuraat en correct is en dat hij/zij
zich volledig bewust is/zijn van de consequenties van het afleggen van een
valse verklaring.
2.9.
[naam] heeft een verzoek tot deelname ingediend voor de Percelen 1 tot en met 10. Op het hierbij ingediende UEA heeft [naam] de hiervoor vermelde vraag met betrekking tot Prestaties uit het verleden met “nee” en die over de Valse verklaring met ‘ja’ beantwoord.
Prestaties uit het verleden
2.10.
In november/december 2022 hebben de Politie en [naam] na een eerdere aanbestedingsprocedure voor drie percelen drie afzonderlijke overeenkomsten gesloten met betrekking tot glasbewassing en gevelreiniging. Deze overeenkomsten zijn aangegaan voor een periode van in beginsel vier jaar met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal tien jaar.
2.11.
Bij brief van 2 november 2023 heeft de Politie de overeenkomst voor Perceel 3
met nummer NP0029966 (hierna: overeenkomst NP0029966) ontbonden, dan wel opgezegd. In deze brief schrijft de Politie dat zij het vertrouwen in [naam] is verloren. Hierbij heeft de Politie melding gemaakt van meerdere tekortkomingen, waaronder gebreken in de locatieboeken, het ontbreken van locaties in de planning, waardoor enkele panden het gehele jaar nog niet gereinigd zijn en ernstig vervuild raken, discrepanties tussen de door [naam] vooraf aangemelde personen en de in de bezoekersregistratie van de Politie geregistreerde personen.
2.12.
Sinds 7 november 2023 geeft [naam] geen uitvoering meer aan de werkzaamheden voor Perceel 3. Deze werkzaamheden worden sindsdien uitgevoerd door de onderneming waarmee de Politie een wachtkamerovereenkomst had gesloten. De tussen [naam] en de Politie gesloten overeenkomsten voor Perceel 1 en 2 zijn gewoon doorgelopen.
2.13.
Bij brieven van 7 november 2023 en 30 januari 2024 heeft [naam] bezwaar gemaakt tegen de voortijdige beëindiging van de overeenkomst NP0029966. Hierbij heeft [naam] de Politie gesommeerd haar in gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te hervatten.
2.14.
Op 2 mei 2024 heeft [naam] in verband met de beëindiging van overeenkomst NP0029966 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de Politie. Hierbij heeft [naam] de ontbinding van overeenkomst NP0029966 ingeroepen.
2.15.
Bij brief van 17 juni 2024 heeft [naam] gereageerd op een brief van 4 juni 2024 van de Politie. Hierbij heeft [naam] zich op het standpunt gesteld dat de Politie geen of volstrekt onvoldoende grond had om de overeenkomst NP0029966 te ontbinden of op te zeggen. In deze brief gaat [naam] uitvoerig in op de door de Politie gemelde tekortkomingen in de overeenkomst NP0029966.
De selectiebeslissing
2.16.
Bij brief van 29 april 2024 heeft de Politie aan [naam] meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat op [naam] twee uitsluitingsgronden (Prestaties uit het verleden en Valse verklaring) van toepassing zijn en dat zij voornemens is [naam] van verdere deelname uit te sluiten. Hierbij heeft de Politie verwezen naar de voortijdige beëindiging van de overeenkomst NP0029966, op grond waarvan volgens haar de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden van toepassing is. Daarnaast heeft de Politie meegedeeld dat het verzwijgen van die beëindiging een valse verklaring betreft. In deze brief heeft de Politie [naam] in de gelegenheid gesteld om ondanks de geconstateerde uitsluitingsgronden haar betrouwbaarheid aan te tonen en aangekondigd dat zij nadien zal bepalen of zij het door [naam] aangeleverde bewijs van betrouwbaarheid toereikend acht om haar niet uit te hoeven sluiten.
2.17.
Bij brief van 30 april 2024 heeft [naam] zich op het standpunt gesteld dat het voorlopig oordeel van de Politie onjuist is en dat zij niet van deelname behoort te worden uitgesloten. Hierbij heeft [naam] aangevoerd dat overeenkomst NP0029966 niet rechtsgeldig is beëindigd en dat zij deze beëindiging pas hoeft te melden als deze overeenkomst wel rechtsgeldig is beëindigd. Hierbij heeft [naam] het standpunt ingenomen dat zij niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen en dat de Politie onvoldoende belang heeft bij opzegging van overeenkomst NP0029966. [naam] heeft er verder op gewezen dat de Politie van een en ander op de hoogte was, zodat zij hiervoor niet van de verklaring van [naam] afhankelijk was. Bij deze brief heeft [naam] de conceptdagvaarding van de bodemprocedure gevoegd. Tot slot bevat de brief een sommatie om [naam] niet van de aanbesteding uit te sluiten.
2.18.
Bij brief van 3 mei 2024 heeft de Politie aan [naam] meegedeeld dat zij van verdere deelname wordt uitgesloten. In deze selectiebeslissing heeft de Politie opnieuw het standpunt ingenomen dat [naam] in verband met de beëindiging van de overeenkomst NP0029966 de vraag over Prestaties uit het verleden met “ja” had moeten beantwoorden, dat zij zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van een valse verklaring en dat [naam] heeft nagelaten om aan de hand van ‘
self-cleaning measures’ te bewijzen dat zij voldoende maatregelen heeft genomen om haar betrouwbaarheid aan te tonen.
2.19.
Bij brief van 24 mei 2024 heeft de Politie aan [naam] een nadere toelichting op de selectiebeslissing verstrekt. Hierbij heeft de Politie onder meer toegelicht dat het feit dat [naam] de ernst van de tekortkomingen in de eerdere overeenkomst en het verzwijgen van de vroegtijdige beëindiging niet heeft erkend in combinatie met het feit dat zij geen enkele zelfreinigende maatregel heeft genoemd, [naam] in de ogen van de Politie geen betrouwbare contractspartij maakt.

3.Het geschil

3.1.
[naam] vordert – samengevat – de Politie te verbieden [naam] uit te sluiten op de gronden zoals vermeld in de uitsluitingsbeslissing van 3 mei 2024 en de Politie te gebieden [naam] door te laten naar de inschrijvingsfase van de aanbesteding, zulks op straffe van een dwangsom, althans een in goede justitie te bepalen voorziening, met veroordeling van de Politie in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De Politie heeft [naam] ten onrechte uitgesloten van de aanbesteding. Op grond van de ongerechtvaardigde beëindiging van overeenkomst NP0029966, die bovendien niet formeel definitief was, hoefde [naam] de vraag over Prestaties uit het verleden niet met ‘ja’ te beantwoorden. Een redelijke uitleg van het UEA brengt mee dat deze vraag in de gegeven omstandigheden alleen met ‘ja’ behoefde te worden beantwoord indien de betreffende uitsluitingsgrond van toepassing was. De Politie was verder van alles op de hoogte en zij is dus niet op het verkeerde been gezet, zodat de Politie [naam] niet kan verwijten dat zij een valse verklaring heeft afgelegd. Mede gelet op de nadelige gevolgen van een uitsluiting voor toekomstige aanbestedingsprocedures, weegt het belang van [naam] bij niet-uitsluiting zwaarder dan het belang van de Politie om op dit moment wel tot uitsluiting over te gaan.
3.3.
De Politie voert verweer. De Politie concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Politie [naam] op goede gronden heeft uitgesloten van de aanbestedingsprocedure. In de kern komt het geschil erop neer of [naam] de vraag over Prestaties in het verleden ontkennend mocht beantwoorden, of zij daarmee een valse verklaring heeft afgelegd en of zij in verband met de voortijdige beëindiging van overeenkomst NP0029966 mocht worden uitgesloten.
4.2.
Bij de beoordeling van deze vragen is het volgende van belang. De aan het aanbestedingsrecht ten grondslag liggende beginselen van transparantie en gelijke behandeling vereisen dat de voorwaarden voor deelname aan een opdracht tevoren duidelijk moeten zijn bepaald. Op die manier kunnen alle betrokkenen van de procedurele verplichtingen op de hoogte zijn. Zij kunnen er dan ook zeker van zijn dat deze verplichtingen voor alle (potentiële) deelnemers gelden, zodat elk risico van favoritisme en willekeur van de zijde van de aanbestedende dienst wordt uitgebannen. Hierbij dient de aanbestedende dienst nauwgezet de door haar vastgestelde criteria in acht te nemen, niet alleen tijdens de inschrijvingsprocedure als zodanig maar meer in het algemeen tot aan het einde van de fase van uitvoering van de betrokken aanbesteding (zie onder meer HvJ 29 april 2004, ECLI:EU:C:2004:236 (Succhi di Frutta).
Facultatieve uitsluitingsgronden
4.3.
De Politie heeft de facultatieve uitsluitingsgronden van artikel 2.87 Aw 2012 van toepassing verklaard op de aanbestedingsprocedure. In de Selectieleidraad is bepaald dat de Politie bij toepasselijkheid van zo’n uitsluitingsgrond overgaat tot uitsluiting, tenzij naar het oordeel van de Politie sprake is van zogenoemde zelfreinigende maatregelen (
self cleaning measures)die een uitsluiting niet rechtvaardigen. Met dit laatste heeft de Politie toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.87a Aw 2012. Het ligt op de weg van de Politie om te beoordelen of een uitsluitingsgrond van toepassing is en of zij de daartegen genomen maatregelen voldoende acht om niet tot uitsluiting over te gaan. De voorzieningenrechter kan vervolgens toetsen of de Politie in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen.
4.4.
Voor dit kort geding zijn twee facultatieve uitsluitingsgronden van belang. Dit
betreft de aanzienlijke of voortdurende tekortkoming in een eerdere overheidsopdracht zoals bedoeld in artikel 2.87 lid 1 sub g Aw 2012. Op grond van deze bepaling kan een aanbestedende dienst een ondernemer uitsluiten indien in bij een eerdere opdracht sprake is geweest van een aanzienlijke of herhaalde tekortkoming en dit heeft geleid tot een voortijdige beëindiging van die eerdere opdracht, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties. Bij de beslissing om deze grond tot uitsluiting over te gaan, moet het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen. Voor de toetsing van deze uitsluitingsgrond is in het UEA de vraag met betrekking tot Prestaties uit het verleden opgenomen (zie 2.7).
4.5.
De andere voor deze zaak relevante uitsluitingsgrond is de valse verklaring zoals bedoeld in artikel 2.87 lid 1 sub h Aw 2012. Op grond van deze uitsluitingsgrond kan een aanbestedende dienst een ondernemer uitsluiten indien deze zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor uitsluiting. Hierbij is het niet vereist dat de ondernemer opzettelijk heeft gehandeld om hem van deelneming uit te sluiten. Het volstaat dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor een nalatigheid met een zekere mate van ernst, namelijk een nalatigheid die een beslissende invloed kan hebben op de beslissingen tot uitsluiting van, selectie voor of gunning van een overheidsopdracht (HvJ EU 4 mei 2017, C-387/14, ECLI:EU:C:2017:338 (Esaprojekt)).
Valse verklaring
4.6.
Met het oog op de toetsing van de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden dienden de gegadigden de vraag te beantwoorden of het hen was overkomen dat een eerdere opdracht heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties.
4.7.
Het antwoord op de vraag of de aanbestedingsprocedure voorschrijft dat [naam] de vraag over Prestaties uit het verleden bevestigend had moeten beantwoorden, moet in beginsel worden afgeleid uit hetgeen een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijver geacht moet worden uit het UEA te hebben begrepen. Op grond van het transparantiebeginsel moet bij de uitleg van de bepalingen van aanbestedingstukken de zogenoemde CAO-norm worden toegepast. Dit betekent dat deze bepalingen naar objectieve maatstaven dienen te worden uitgelegd en dat de bewoordingen van die bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de aanbestedingstukken, van doorslaggevende betekenis zijn.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft de vraag in het UEA een feitelijke vraag en kan er redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat [naam] deze vraag in verband met de voortijdige beëindiging van overeenkomst NP0029966 met ‘ja’ had moeten beantwoorden. Het enkele feit dat overeenkomst NP0029966 voor het einde van de looptijd is beëindigd, maakt dat [naam] deze vraag bevestigend had moeten beantwoorden. Dat [naam] bezwaar heeft gemaakt tegen de ontbinding dan wel opzegging, en dat zij tot begin mei 2024 nog aanspraak heeft gemaakt op nakoming van deze overeenkomst, doet niet af aan het feit dat het [naam] haar werkzaamheden voor het einde van de looptijd van de overeenkomst voortijdig heeft moeten beëindigen. Daarmee is het haar overkomen dat een eerdere opdracht voortijdig is beëindigd. Anders dan [naam] heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten ervoor dat deze vraag zo gelezen zou kunnen worden dat deze vraag alleen bevestigend beantwoord moet worden beantwoord, indien tussen de betreffende partijen vaststaat dat sprake is van een aanzienlijke of herhaalde tekortkoming. Die vraag is breder dan het toepassingsbereik van de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden, maar dat maakt niet dat de vraag zo beperkt uitgelegd moet worden als [naam] voorstaat. Een bevestigend antwoord op de vraag staat ook niet gelijk aan een erkenning van de toepasselijkheid van de betreffende uitsluitingsgrond: bij een bevestigend antwoord kreeg de inschrijver immers de ruimte om een toelichting te geven en om te verklaren of, en zo ja, welke zelfreinigende maatregelen zij heeft genomen. Aan de hand van de toelichting zou de Politie tot de conclusie kunnen komen dat er geen sprake is van een aanzienlijke of herhaalde tekortkoming. Indien de Politie meende dat de uitsluitingsgrond wel van toepassing was, diende zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.87a lid 3 Aw 2012 te toetsen of zij de door de gegadigde genomen maatregelen, met inachtneming van de ernst en de bijzondere omstandigheden van de fouten, voldoende achtte om uitsluiting achterwege te laten.
4.9.
Door de vraag naar de voortijdige beëindiging van eerdere opdrachten ontkennend te beantwoorden, heeft [naam] de Politie de mogelijkheid ontnomen om aan de hand van de inschrijving van [naam] te toetsen of de uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden op [naam] van toepassing was. Hiermee heeft [naam] een feitelijk onjuiste verklaring afgelegd bij het verstrekken van de informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor uitsluiting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het achterwege laten van deze informatie te beschouwen als een nalatigheid die een beslissende invloed kan hebben op de beslissingen tot uitsluiting van een overheidsopdracht. Daarmee is de verkeerde beantwoording van de vraag te beschouwen als een valse verklaring in de zin van artikel 2.87 lid 1 sub h Aw 2012. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat alle relevante informatie over de beëindiging en het standpunt van [naam] daarover bij de Politie bekend was, mocht [naam] niet volstaan met een ontkennend antwoord. Ook in dat geval had [naam] de vraag bevestigend moeten beantwoorden, waarbij zij had kunnen verwijzen naar de relevante brieven en de voorgenomen bodemprocedure. Het is de verantwoordelijkheid van [naam] om de vragen in het UEA naar waarheid in te vullen. De Politie mocht niet uit eigen beweging het ontkennend antwoord lezen als een bevestigend antwoord en daar dan de brieven van [naam] bij betrekken. Zou dat anders zijn, dan zou dat de gelijke behandeling van de inschrijvers in gevaar kunnen brengen, omdat achteraf niet objectief is vast te stellen welke informatie al dan niet bij de Politie bekend was.
4.10.
Verder valt niet in te zien dat [naam] bij de beantwoording van de vraag vertrouwen kon ontlenen aan mededelingen die in het kader van de beëindiging van overeenkomst NP0029966 op 3 november 2024 – dus geruime tijd voor de aankondiging van deze aanbestedingsprocedure – zouden zijn gedaan door een medewerker van de Politie.
De gestelde en uitdrukkelijk betwiste sussende woorden dat de beëindiging van die overeenkomst geen gevolgen hoefde te hebben voor de nieuwe aanbesteding, kunnen redelijkerwijs niet het vertrouwen hebben gewekt dat [naam] een feitelijke vraag over die beëindiging ontkennend mocht beantwoorden.
4.11.
Bij brief van 29 april 2024 heeft de Politie [naam] , conform het bepaalde in de Selectieleidraad, in de gelegenheid gesteld om haar betrouwbaarheid aan te tonen. Door [naam] in de gelegenheid te stellen om na haar valse verklaring alsnog haar betrouwbaarheid aan te tonen, heeft de Politie voldaan het proportionaliteitsvereiste. Het lag vervolgens op de weg van [naam] om een nadere toelichting te geven op de ontbinding/opzegging van overeenkomst NP0029966 en om te verklaren of zij in verband met deze beëindiging zelfreinigende maatregelen heeft genomen. Door in plaats daarvan vast te houden aan haar uitleg dat zij de feitelijke vraag ontkennend mocht beantwoorden heeft zij volhard in haar valse verklaring. Door daarbij de aan de ontbinding ten grondslag gelegde tekortkomingen te ontkennen en te bagatelliseren en door geen enkele maatregel te noemen, heeft zij de Politie de mogelijkheid ontnomen om de facultatieve uitsluitingsgrond Prestaties uit het verleden en de in verband daarmee getroffen maatregelen naar behoren te toetsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon de Politie daarom tot de conclusie komen dat [naam] zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan een valse verklaring bij het verstrekken van informatie ten behoeve van de controle van de uitsluitingsgronden. De vraag of bij de beëindiging van overeenkomst NP0029966 sprake was van een aanzienlijke of herhaalde tekortkoming is daarmee voor de uitkomst van dit kort geding niet meer van belang. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de uitkomst anders had kunnen zijn indien [naam] in haar brief van 1 mei 2024 onder ogen had gezien dat zij de voortijdige beëindiging van overeenkomst NP0029966 had moeten melden en maatregelen had voorgesteld om een herhaling van dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Het feit dat [naam] juridisch gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de ontbinding, neemt niet weg dat voldoende aannemelijk is dat zich in de uitvoering van overeenkomst NP0029966 problemen hebben voorgedaan, waarvoor geen enkel concreet verbetervoorstel is gedaan.
Belangenafweging
4.12.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing van de Politie om [naam] uit te sluiten in stand kan blijven. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Het belang van de Politie en dat van de geselecteerde gegadigden bij voortzetting van de aanbestedingsprocedure weegt zwaarder dan het belang van [naam] om in afwachting van de uitkomst van een (nog niet aanhangige) bodemprocedure haar kans op verkrijging van de Opdracht te behouden. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [naam] de komende jaren bij toekomstige aanbestedingen wat heeft uit te leggen. Indien in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de Politie niet tot uitsluiting had mogen overgaan, ligt een vordering tot schadevergoeding voor de hand.
Proceskosten
4.13.
[naam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Politie worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [naam] af;
5.2.
veroordeelt [naam] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [naam] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
WJ