ECLI:NL:RBDHA:2024:11271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
NL24.18974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod met motiveringsgebrek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, afkomstig uit Ghana, diende op 6 april 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 26 april 2024 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak op 12 juni 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar oordeelt dat de minister een motiveringsgebrek heeft gemaakt bij het opleggen van een inreisverbod.

Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Ghana vreest voor de familie van zijn ex-vriendin, die hem achtervolgt. De minister achtte de vrees van eiser niet aannemelijk, gezien het tijdsverloop van 16 jaar en het feit dat eiser zijn asielaanvraag pas jaren na zijn komst naar Nederland indiende. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd dat de familie van de ex-vriendin geen gevaar meer vormt voor eiser. Daarnaast betoogt eiser dat de minister geen rekening heeft gehouden met zijn gezinsleven in Nederland, aangezien hij een minderjarige zoon heeft. De rechtbank oordeelt dat de minister dit niet ambtshalve kon verlenen, omdat eiser niet binnen de gestelde termijn een asielaanvraag indiende.

Uiteindelijk vernietigt de rechtbank het besluit van de minister voor zover het betreft het inreisverbod, omdat er sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser krijgt recht op een proceskostenvergoeding van € 875,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om zorgvuldig om te gaan met de motivering van besluiten, vooral in zaken die het leven van individuen ingrijpend beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 6 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 26 april 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bij terugkeer naar Ghana problemen zal ervaren met de familie van zijn ex-vriendin. Zijn ex-vriendin raakte zwanger en haar familie dacht dat eiser de vader van het ongeboren kind was. Dit maakte de familie van zijn ex-vriendin boos, omdat eiser christen is en de familie van haar ex-vriendin moslim. Eiser is achtervolgd door de familie van zijn ex-vriendin. Hierop is eiser gevlucht naar een onderduikplek. Eiser kan niet terugkeren naar de plaats waar hij verbleef, omdat hij vreest dat hij daar zal worden vermoord door de familie van zijn ex-vriendin. Zijn moeder heeft eiser verteld dat de familie van zijn ex-vriendin erg boos op hem is en dat ze hem hebben gezocht. Dit bevestigt voor eiser dat hij niet naar huis kon terugkeren. Ook is eiser bang dat hij in Ghana geen bescherming zal kunnen inroepen van de politie, omdat de politie corrupt is.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met de familie van de ex-vriendin van eiser.
5.1.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook de problemen met de familie van de ex-vriendin van eiser zijn door de minister geloofwaardig geacht. De minister heeft dit laatste relevante element daarna beoordeeld op de zwaarwegendheid ervan. Hierover stelt de minister zich op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser nu nog problemen zal ondervinden met de familie van zijn ex-vriendin, omdat dit 16 jaar geleden is. Ook heeft eiser zijn gestelde vrees voor de politie niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft eiser in Nederland lang gewacht met het indienen van zijn asielaanvraag. Dat doet afbreuk aan eisers gestelde vrees. De asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook krijgt eiser een terugkeerbesluit waarin staat dat hij onmiddellijk moet vertrekken en wordt aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Had de minister navraag moeten doen naar de zienswijze?
6. Eiser betoogt dat de zienswijze en correcties en aanvullingen door een vergissing niet zijn verzonden naar de minister. Het zou zorgvuldig zijn geweest als de minister navraag had gedaan naar de zienswijze in plaats van direct een besluit te nemen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting heeft de minister terecht op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiser op de hoogte was van de procedure en de daarbij gestelde termijnen binnen de algemene asielprocedure. De minister voert daarbij terecht aan dat de zienswijze is gedateerd van 25 april 2024, terwijl het besluit van 26 april 2024 is. Hieruit blijkt dat eiser op de hoogte was van de gestelde termijnen.
Heeft de minister de gestelde vrees van eiser bij terugkeer naar Ghana niet aannemelijk mogen achten?
7. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Ghana moet vrezen voor de familie van zijn ex-vriendin. Hierbij voert eiser het volgende aan. De minister heeft niet onderbouwd waaruit blijkt dat de familie van zijn ex-vriendin hem met rust zal laten. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat het tijdsverloop ervoor zorgt dat eiser niet meer heeft te vrezen bij terugkeer naar Ghana. Het enkele feit dat eiser is gevlucht en dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder, betekent niet dat het gevaar is verdwenen. Hierbij is van belang dat de familie van de ex-vriendin van eiser veel macht heeft in Ghana.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ghana is aangewezen als een veilig land van herkomst. [1] Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden geldt dat vreemdelingen die uit Ghana komen geen internationale bescherming nodig hebben. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar Ghana persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7.2.
De minister stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ghana nog moet vrezen voor de familie van zijn ex-vriendin. De minister stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de familie van zijn ex-vriendin, na 16 jaar, nog steeds naar hem op zoek is. Zijn verklaringen zijn daartoe onvoldoende. De vrees van eiser is gebaseerd op het feit dat zijn moeder hem heeft verteld dat de familie van zijn ex-vriendin naar hem op zoek was. Eiser heeft nu al jarenlang geen contact meer met zijn moeder. Eiser heeft in 2015 voor het laatst iets over de bedreiging gehoord. De minister heeft daarbij terecht meegewogen dat eiser al sinds 2012 in Nederland verblijft en niet eerder dan met deze aanvraag van 6 april 2024 asiel heeft aangevraagd.
Had de minister aan eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier moeten verlenen?
8. Eiser betoogt dat de minister aan hem een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM had moeten verlenen. Eiser voert aan dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn minderjarige, Nederlandse zoon. Eiser draagt zorg voor zijn zoon en biedt ook financiële ondersteuning in de zorg en opvoeding van zijn zoon.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt terecht dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier kon worden verleend. Dat blijkt uit artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met het derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daaruit volgt dat aan een vreemdeling geen verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM verleend kan worden wanneer hij niet binnen zes maanden na binnenkomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft niet binnen zes maanden na binnenkomst in Nederland een asielaanvraag ingediend. Om die reden kon de minister niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier aan eiser verlenen.
Mocht de minister een inreisverbod opleggen aan eiser?
9. Eiser betoogt dat de minister aan hem geen inreisverbod had mogen opleggen, omdat eiser een zoon in Nederland heeft. Volgens eiser is er bij het opleggen van het inreisverbod geen rekening gehouden met het gezinsleven dat hij met zijn zoon heeft en met het hoger belang van het kind.
9.1.
De minister heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het betoog van eiser met betrekking tot het inreisverbod niet meegenomen kon worden in het bestreden besluit, omdat eiser dit pas in beroep heeft aangevoerd. In beroep ligt er, volgens de minister, te weinig om uit te kunnen gaan van andere omstandigheden dan de omstandigheden die in 2018 in de Chavez-Vilchez procedure zijn getoetst.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt voorop dat eiser op 1 maart 2018 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER heeft ingediend om rechtmatig verblijf bij zijn zoon in Nederland te hebben. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez. [2] De minister heeft de aanvraag afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
9.3.
Uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat er een inreisverbod wordt uitgevaardigd aan de vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder (in deze situatie) b van de Vw 2000. Dit is dwingendrechtelijk geformuleerd, wat betekent dat het opleggen van een inreisverbod het uitgangspunt is. [3] Uit de zienswijze blijkt dat eiser betoogt dat de minister toepassing moest geven aan artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000. Om die reden volgt de rechtbank de minister niet in zijn standpunt dat eiser het betoog met betrekking tot het inreisverbod pas in beroep heeft aangevoerd. Omdat eiser dit in de zienswijze al heeft aangevoerd, had de minister hier in het bestreden besluit op moeten reageren. Dit is niet gebeurd. Om die reden is er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit, voor zover het inreisverbod betreft, een motiveringsgebrek heeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (één punt met een waarde van € 875,- per punt omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend). Verder is niet gebleken dat er kosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief, Herbeoordeling veilige landen van herkomst – Ghana en Senegal, 21 augustus 2023.
2.Arrest van het Hof van Justitie 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 9 december 2022, NL22.20435 (niet gepubliceerd).