Uitspraak
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en alimentatie
Beschikking op het op 25 juli 2023 ingekomen verzoek van:
[de moeder] ,
[de vader] ,
Procedure
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 31 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 2 augustus 2023, met als bijlage de geboorteakte, van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek met producties 1 tot en met 11 van de zijde van de vader;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek met productie 32 van de zijde van de moeder;
- de brief van 28 maart 2024 met producties 12 tot en met 17 van de zijde van de vader;
- de brief van 29 maart 2024 met productie 33 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 8 april 2024, met productie 18 tot en met 20, van de zijde van de vader.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Feiten
- De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] belast.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 13 mei 2019 is – voor zover hier van belang – bepaald dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat de vader met ingang van de datum van indiening verzoekschrift (11 januari 2019) kinderalimentatie aan de moeder zal betalen van € 115,- per maand.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 10 september 2020 is bepaald:
- De moeder is van [huwelijksdatum] 2020 tot 3 april 2024 gehuwd geweest met [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
- De vader is op 16 februari 2022 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam 3] , met wie hij op 12 augustus 2021 een dochter heeft gekregen: [minderjarige 2] .
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de vader te betalen kinderalimentatie sinds 1 januari 2023 € 128,- per maand en sinds 1 januari 2024 € 136,- per maand.
Verzoek en verweer
Beoordeling
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Volgens de vader is het DGA-salaris dat hij nu ontvangt marktconform en moet daarmee worden gerekend bij de bepaling van zijn draagkracht. De moeder heeft dit betwist, stellende dat de inkomensachteruitgang niet ten koste van [minderjarige 1] mag komen. Uit de stukken blijkt dat er nog een tweede besloten vennootschap is, [bedrijfsnaam 3] B.V. Volgens de moeder kan de vader een hogere managementfee aan zichzelf uitkeren en moet hij met jaarstukken en aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2022 en 2023 inzichtelijk maken hoe dit precies zit.
€ 84.000,- bruto per jaar. Daarbij laat de rechtbank in het midden of en zo ja, tot welk bedrag, de vader daarnaast nog inkomsten heeft vanuit [bedrijfsnaam 3] B.V.
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige 2] gaat de rechtbank dan ook uit van het hiervoor berekende NBI van de vader van € 4.554,- per maand. Bij de berekening van het NBI van de partner van de vader gaat de rechtbank uit van haar bruto jaarinkomen van € 12.538,- zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2023. Rekening houdend met de fiscale heffingskortingen berekent de rechtbank haar NBI op € 1.045,- per maand. Het totale inkomen is dus € 5.599,- per maand. Op basis van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld volgt dat bij een gezinsinkomen van € 5.599,- de behoefte van [minderjarige 2] € 806,- per maand bedroeg in 2023.
€ 383