2.7.Op 23 augustus 2023 heeft eiser naar aanleiding van het voornemen een zienswijze ingediend.
3. De staatssecretaris heeft daarop het bestreden besluit genomen waarin hij blijft bij zijn eerdere standpunt en de aanvragen afwijst als kennelijk ongegrond. Ook wordt eisers een inreisverbod opgelegd voor twee jaar. Dit inreisverbod geldt niet voor hun minderjarige kinderen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat zowel Bureau Documenten als het NFO tot de conclusie zijn gekomen dat de authenticiteit van de door eisers overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Hier valt echter niet de gevolgtrekking uit te maken, zoals de staatssecretaris wel lijkt te doen, dat beide instanties hebben vastgesteld dat de documenten niet authentiek zijn. Zeker niet nu door het NFO, in tegenstelling tot Bureau Documenten, wel onderzoek heeft plaatsgevonden aan de hand van referentiemateriaal en is aangegeven dat enkele geconstateerde onregelmatigheden ook bij authentieke documenten voorkomen. Bovendien is door het NFO aangegeven dat het proces volgens welk brondocumenten in Egypte worden opgemaakt en afgegeven niet strak is omlijnd en in sommige gevallen zelfs variabel van aard is, hetgeen betekent dat indien verschillen worden vastgesteld hieruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat een document vals is. Dat eiser deze stellingen van het NFO nader zou moeten onderbouwen volgt de rechtbank niet nu, zoals door de staatssecretaris ter zitting ook is toegegeven, het NFO beschouwd dient te worden als deskundig op dit gebied. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris niet inhoudelijk is ingegaan op hetgeen door het NFO is aangegeven noch Bureau Documenten om een reactie heeft gevraagd.
7. Verder constateert de rechtbank dat de staatssecretaris geen opmerkingen heeft gemaakt ten aanzien van de inhoud van het vonnis. Ten aanzien van de verklaring uit het strafzakenregister heeft de staatssecretaris aanvankelijk aangegeven een discrepantie te zien tussen de in het vonnis genoemde hoogte van de boete en de hoogte van de boete die advocaat [naam 6] noemt in zijn verklaring die is opgemaakt op grond van het strafzakenregister. In het bestreden besluit komt de staatssecretaris, naar aanleiding van hetgeen door eiser in de zienswijze is aangevoerd, tot de conclusie dat het boetebedrag wel overeenkomt. Ten aanzien van de aangifte heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat afbreuk aan de inhoud ervan wordt gedaan omdat de naam van de aanklager niet overeenstemt met die in het vonnis. In zijn zienswijze geeft eiser hiervoor een mogelijke oorzaak. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit vasthoudt aan zijn standpunt zonder in te gaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd.
8. Naast de drie overgelegde documenten hebben eisers drie verklaringen van advocaat [naam 7] en een circulaire van de rechtbank Caïro Zuid overgelegd. Dat de verklaringen van [naam 7] niet zijn aan te merken als afkomstig uit objectieve bron maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij niet kunnen dienen ter onderbouwing van het relaas van eisers. Daarbij zijn de verklaringen opgesteld ter beantwoording van door de staatssecretaris opgeworpen vragen. In zijn verklaring over het ontbreken van een verwijzing naar eerder gepleegde feiten in het overgelegde vonnis geeft [naam 7] aan dat een rechter gebonden is aan feiten en documenten zoals hem die door het Openbaar Ministerie worden overgedragen. Deze eerder gepleegde feiten zijn inderdaad door de staatssecretaris in de besluiten van 4 april 2018 ongeloofwaardig bevonden en bij uitspraak van 21 december 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, zijn de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De verklaring geeft echter wel antwoord op de vraag van de staatssecretaris waarom deze feiten niet genoemd worden in het vonnis van 11 september 2019. In zijn verklaring met betrekking tot artikel 383 van de Memorie Schriftelijke en Administratieve Aanwijzingen geeft [naam 8] aan dat de tegenpartij, eiser in dit geval, geen inzage heeft in de tenlastelegging. Dit standpunt wordt door de staatssecretaris gevolgd. De derde verklaring en de circulaire dienen ter onderbouwing van eisers stelling dat [naam 7] hem vertegenwoordigt bij zijn strafzaken. Uit de circulaire blijkt dat een machtiging in Egypte 7 jaar geldig is. [naam 7] werd door eiser in 2015 gemachtigd hem te vertegenwoordigen. Een nieuwe machtiging in 2019 was dus niet nodig. Omdat de staatssecretaris toch lijkt te twijfelen aan de betrokkenheid van advocaat [naam 7] heeft eiser bij de zienswijze ook een verklaring van [naam 7] overgelegd waarin deze aangeeft eiser in beide rechtszaken te hebben vertegenwoordigd. Hierop heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 7] daadwerkelijk advocaat is om dit er zitting weer bij te stellen tot het standpunt dat wordt aangenomen dat [naam 7] eisers advocaat is maar dat uit de verklaring niet blijkt dat deze betrekking heeft op deze zaak. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze eisers onderbouwing van de stelling dat [naam 7] hem als advocaat vertegenwoordigt tekortschiet.
9. De staatssecretaris stelt zich verder op standpunt dat eiser er met zijn verklaringen over de Facebookberichten ook niet in is geslaagd zijn problemen als gevolg van het beledigen van de islam aannemelijk te maken. In dit verband wordt hem allereerst tegengeworpen dat hij tegenstrijdig zou hebben verklaard over zijn contacten met [naam 7] . De rechtbank volgt de staatssecretaris hierin niet. Bij dit oordeel wijst zij allereerst naar hetgeen hiervoor onder overweging 8 is overwogen. Verder overweegt zij dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat alle contacten via zijn broer liepen, hetgeen hij in de zienswijze nader heeft toegelicht. Eiser heeft uitgelegd waarom het voor hem moeilijk was om rechtstreeks met zijn advocaat te communiceren. Deze was bang door de autoriteiten beschuldigd te worden van het hebben van contact met staatsvijandige personen. Daarom verliep dit contact via zijn broer. Dat eiser niet elke keer als hij spreekt over een contact met zijn advocaat de tussenkomst van zijn broer expliciet aangeeft, vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om zijn verklaringen tegenstrijdig te noemen.
10. De staatssecretaris geeft aan evenmin waarde te hechten aan de overgelegde Facebookberichten omdat eiser niet weet welke van deze berichten in de tenlastelegging zijn opgenomen. Ook dit standpunt van de staatssecretaris kan de rechtbank niet volgen. De staatssecretaris betwist immers niet dat eiser zelf geen kennis kan nemen van de tenlastelegging en dus niet kan weten welke berichten in de tenlastelegging zijn opgenomen. Om te achterhalen welke berichten in de tenlastelegging zijn opgenomen zal eiser dit door zijn broer bij zijn advocaat moeten laten navragen. Omdat dit contact voor zijn broer mogelijk risico’s met zich meebrengt, is het niet onbegrijpelijk dat eiser deze contacten zo beperkt mogelijk wil houden. Nu eiser vanzelfsprekend bekend is de berichten die hij op Facebook heeft geplaatst is het niet onvoorstelbaar dat het voor hem van ondergeschikt belang is om te weten welke berichten de aanklager heeft gebruikt. Daarmee acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat deze keuze van eiser afdoet aan de waarde van de overgelegde Facebookberichten.
11. In dit kader is eisers als derde punt tegengeworpen dat eiser de communicatie tussen zijn broer en zijn advocaat niet kan onderbouwen. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (pagina 14 en 15) aangegeven dat het in Egypte gebruikelijk is dat contact met een advocaat telefonisch verloopt of dat men een advocaat op kantoor bezoekt. Mailen wordt binnen de advocatuur niet gedaan en ook worden er weinig brieven geschreven. Deze gang van zaken houdt ook mogelijke risico’s zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast is bij de zienswijze een verklaring van [naam 7] overgelegd waarin deze aangeeft eiser in de procedures in 2015 en 2019 te hebben vertegenwoordigd. Zoals al eerder overwogen heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom aan deze verklaring geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen de staatssecretaris eisers in dit verband heeft tegengeworpen zijn standpunt, dat de Facebookberichten de problemen van eiser niet aannemelijk maken, onvoldoende kan dragen.
12. De rechtbank constateert tot slot dat eisers hebben aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting. Uit de Kwalificatierichtlijn volgt dat de lidstaat tot taak heeft om de relevante elementen in samenwerking met de aanvrager te beoordelen. Deze samenwerkingsverplichting houdt in dat indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden dat ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Nu eisers meerdere verklaringen hebben overgelegd, het NFO een contra-expertise hebben laten uitvoeren en onderzoek hebben laten doen in het strafzakenregister van het Parket in [naam 9] , geeft de rechtbank de staatssecretaris in overweging in het nieuw te nemen besluit hier een standpunt over in te nemen en zelf onderzoek in te stellen.
13. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het bestreden besluit niet zorgvuldig genomen en niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond.