ECLI:NL:RBDHA:2024:11240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
NL23.17283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling met Algerijnse nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige Algerijnse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, die op 8 september 2022 een aanvraag indiende, kreeg op 12 juni 2023 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verleende hem uitstel van vertrek tot zijn achttiende verjaardag of totdat er adequate opvang voor hem beschikbaar zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris werd gevraagd om nadere informatie te verschaffen over de opvangsituatie in Algerije. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er adequate opvang is voor de eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris de proceskosten van de eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiser

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.K. van der Steen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 8 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 12 juni 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris ook bepaald dat eiser uitstel van vertrek krijgt totdat hij de leeftijd van achttien jaar bereikt of totdat blijkt dat eiser adequate opvang heeft.
1.1.
Eiser heeft op 13 juni 2023 beroep ingesteld. Op 19 juni 2023 en op 26 juni 2023 zijn de aanvullende gronden van beroep ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aanhouden om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen op twee punten nadere informatie te verschaffen. De staatssecretaris heeft op 16 mei 2024 schriftelijk gereageerd. Eiser heeft hier op 11 juni 2024 op gereageerd.
1.4.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om ter nadere zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter nadere zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Weliswaar mocht de staatssecretaris het asielrelaas ongeloofwaardig achten, maar de door de staatssecretaris gegeven reden voor de afdoening als ‘kennelijk ongegrond’ is niet juist. Ook is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er bij terugkeer naar het land van herkomst adequate opvang is voor eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2005 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op het moment van de asielaanvraag was hij 16 jaar oud. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij na de dood van zijn opa werd bedreigd door zijn neven. Zij wilden het stuk land hebben dat eiser van zijn opa erfde. Eiser werd meerdere malen mishandeld en bedreigd en zij hebben geprobeerd eiser te verkrachten. Eiser kon daarvan geen aangifte doen. Daarnaast moet eiser op zijn achttiende in militaire dienst en dat wil hij niet.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst;
de problemen en bedreigingen door de neven van zijn opa.
5.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit (en het voornemen van 8 juni 2023 dat daarvan deel uitmaakt) het eerste element geloofwaardig geacht, maar dit element is volgens de staatssecretaris niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De staatssecretaris vindt het tweede element niet geloofwaardig.
5.2.
De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen. Omdat eiser Nederland onrechtmatig is binnengekomen en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft aangemeld en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst, heeft de staatssecretaris eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.3.
De staatssecretaris heeft tot slot aan eiser uitstel van vertrek verleend om nader onderzoek te doen naar adequate opvang zoals beschreven in paragraaf A3/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Eiser krijgt uitstel van vertrek totdat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of totdat blijkt dat hij adequate opvang heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Het gehoor bij de AVIM
6. Eiser vindt dat het gehoor bij de AVIM niet ten grondslag kan worden gelegd aan de besluitvorming, omdat er niet naar wordt verwezen in het bestreden besluit. Bovendien is het gehoor niet eerder dan bij het bestreden besluit meegezonden en is er geen gelegenheid geweest om aanvullingen of correcties op dit gehoor in te dienen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van gehoor niet dat er gebruik is gemaakt van een registertolk.
7. De rechtbank overweegt dat zowel in het voornemen als in het bestreden besluit wordt verwezen naar ‘het gehoor bij de politie’ (de rechtbank begrijpt: de AVIM). In de besluitvorming is een vergelijking gemaakt met dit gehoor, het schouwgehoor, het aanmeldgehoor en het nader gehoor van eiser. Het standpunt van eiser dat in het bestreden besluit niet wordt verwezen naar het gehoor bij de AVIM kan dus niet worden gevolgd.
7.1.
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van gehoor bij de AVIM staat dat ‘de vreemdeling werd verhoord in de Arabisch standaard (Klassiek) taal m.b.v. de tolk 513’. Dit nummer wijst er op dat de tolk geregistreerd is in het Register beëdigde tolken en vertalers. Dat er geen gebruik zou zijn gemaakt van een registertolk, volgt de rechtbank daarom niet.
7.2.
Over het betoog van eiser over de toezending van het verslag van het gehoor door de AVIM overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 17, derde en vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is – samengevat – bepaald dat de verzoeker om internationale bescherming in de gelegenheid wordt gesteld correcties en aanvullingen in te dienen over het verslag van een persoonlijk onderhoud en dat de verzoeker toegang heeft tot het verslag voordat op het verzoek wordt beslist. [1] De rechtbank is van oordeel dat het gehoor door de AVIM niet kan worden aangemerkt als een persoonlijk onderhoud als bedoeld in deze bepaling, gelet op artikel 14 van de Procedurerichtlijn. Uit de Procedurerichtlijn kan daarom niet de verplichting worden afgeleid om voorafgaand aan het nemen van het besluit toegang tot het verslag te geven.
7.3.
Eiser heeft tegelijk met het bestreden besluit het verslag van het gehoor door de AVIM toegestuurd gekregen. Eiser heeft daarmee de mogelijkheid gekregen om in de beroepsprocedure de juistheid van het verslag te betwisten, wat hij ook heeft gedaan en waarop de rechtbank hierna zal ingaan. Dat eiser niet eerder in kennis is gesteld van het verslag is voor de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris het niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
7.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris het gehoor bij de AVIM heeft mogen betrekken bij de besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
Het eerste relevante element
8. Eiser voert aan dat zijn asielrelaas over de dienstplicht ten onrechte niet zwaarwegend genoeg wordt geacht. Dat eiser nog niet de dienstplichtige leeftijd heeft bereikt wil niet zonder meer zeggen dat hij dan niets te vrezen zou hebben, want ook het voornemen om de dienstplicht niet te gaan vervullen kan wellicht al tot vervolging leiden. Bovendien is ook een verblijf in militaire detentie mensonterend en dit zal leiden tot behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. In Algerije is er geen mogelijkheid om beroep te doen op gewetensbezwaren.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit gemotiveerd heeft aangegeven waarom de door eiser aangedragen argumenten ten aanzien van het eerste relevante element niet slagen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de militaire dienst te vrezen heeft voor vervolging van de Algerijnse autoriteiten. Ook wanneer hij de militaire dienstplicht wel zou moeten vervullen, is dit door de staatssecretaris terecht niet aangemerkt als vervolging of ernstige schade als bedoeld in artikel 29 Vw 2000. Eiser heeft in de gronden van beroep niet duidelijk gemaakt waarom het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de motivering van de staatssecretaris in het bestreden besluit, mede gebaseerd op het thematisch ambtsbericht aangaande de dienstplicht in Algerije van november 2020, onvoldoende of onjuist is.
8.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat het eerste element, dat wel geloofwaardig is geacht, niet zwaarwegend genoeg is om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het betoog van eiser over het eerste relevante element slaagt daarom niet.
Het tweede relevante element
9. Eiser vindt dat het tweede relevante element van zijn asielrelaas ten onrechte niet inhoudelijk is doorgetoetst.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de problemen en bedreigingen door de neven van eisers opa ongeloofwaardig heeft kunnen achten met de gegeven motivering in het bestreden besluit. Zoals hiervoor overwogen heeft de staatssecretaris het gehoor bij de AVIM mogen betrekken bij de besluitvorming. Eiser heeft bij de AVIM verklaard dat zijn moeder nog leeft, dat zij wist waar hij was op dat moment en dat zijn ene zus bij zijn moeder woont en zijn andere zus bij een tante. In het aanmeldgehoor en het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij na het overlijden van zijn opa als enige is overgebleven. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze verklaring van eiser zodanig afwijkt van de verklaringen tijdens de rest van zijn gehoren, dat eiser, ook rekening houdend met de zienswijze, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als enige van de familie is overgebleven na het overlijden van zijn opa. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser tijdens het gehoor bij de AVIM desgevraagd heeft aangegeven de tolk goed te verstaan en blijkt uit de antwoorden niet van onduidelijkheden tussen eiser en de tolk. Pas nadat eiser tijdens het aanmeldgehoor werd geconfronteerd met de afwijkende verklaring over zijn familie tijdens het gehoor bij de AVIM, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de tolk en hij elkaar niet goed konden verstaan. Bovendien volgt de rechtbank de staatssecretaris in zijn standpunt dat de verklaringen van eiser dermate van elkaar verschillen dat dit niet te wijten kan zijn aan een foutieve vertaling door de tolk tijdens het gehoor bij de AVIM.
10.1.
Verder heeft de staatssecretaris eiser mogen tegenwerpen dat hij summier heeft verklaard over het overlijden van zijn opa. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat daarover geen nadere vragen aan hem zijn gesteld. In het nader gehoor is op meerdere punten gevraagd om uitgebreider en meer in detail zijn verhaal te beschrijven. Op pagina 5 is eiser verteld dat ‘hij in zijn eigen woorden mag vertellen waarom hij weg is gegaan uit Algerije en dat het belangrijk is om zijn verhaal zo gedetailleerd mogelijk te vertellen, dus door namen te noemen, aan te geven wanneer iets gebeurd is, en waar iets gebeurd is’.
Op pagina 9 is meerdere malen doorgevraagd. Op pagina 10 heeft de hoormedewerker eiser gevraagd om zo veel mogelijk te vertellen wat hij weet als een vraag wordt gesteld.
10.2.
De staatssecretaris heeft eiser mogen tegenwerpen dat de verschillen tussen zijn verklaringen over de regelmaat van de bedreigingen en de dagdelen waarin die plaatsvonden dermate groot zijn, dat dit ondanks zijn referentiekader gezien kan worden als tegenstrijdig en niet, zoals eiser stelt, moet worden gezien als nadere uitleg.
10.3.
De staatssecretaris heeft eiser niet ten onrechte niet gevolgd in zijn stelling dat hem het voordeel van de twijfel moet worden gegund, vanwege zijn referentiekader. Ondanks zijn leeftijd en opleidingsniveau mag van eiser worden verwacht dat hij op redelijk consistente wijze kan verklaren over de redenen waarom hij asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat dit op sommige punten in het verhaal van eiser niet het geval is.
10.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser niet ten onrechte onvoldoende heeft gevonden om de gestelde problemen en bedreigingen door de neven van zijn opa aannemelijk te vinden. Het betoog van eiser over het tweede relevante element slaagt daarom ook niet.
Afwijzingsgrond kennelijk ongegrond
11. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het asielrelaas ongeloofwaardig mogen oordelen. Vervolgens is aan de orde of de staatssecretaris de asielaanvraag terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Eiser vindt van niet: hij heeft asiel aangevraagd op dezelfde dag dat hij aankwam in Nederland en het verwijt dat hij niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was, is niet terecht.
12. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris eiser heeft tegengeworpen dat hij, voordat hij op 8 september 2022 asiel aanvroeg in Nederland, hier al ongeveer zes maanden was. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet volgt uit de verklaring van eiser tijdens zijn aanmeldgehoor waarop de staatssecretaris dat baseert. Eiser heeft immers tijdens het aanmeldgehoor op 17 maart 2023 (pagina 18) verklaard dat hij Nederland is ingereisd toen hij naar Ter Apel kwam, dat dat vijf of zes maanden geleden was en dat hij zich dezelfde dag heeft gemeld voor asiel. De rechtbank begrijpt dat deze passage bij de staatssecretaris tot verwarring heeft geleid. Nu het aanmeldgehoor ongeveer zes maanden na de asielaanvraag was, moet naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van eiser zo worden uitgelegd dat de inreis vijf of zes maanden voorafgaand aan het aanmeldgehoor was en niet voorafgaand aan de asielaanvraag.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
De terugkeerverplichting
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat, nu er nog geen terugkeerbesluit is genomen, zijn asielaanvraag niet kan worden afgewezen en worden bepaald dat hij Nederland en de EU moet verlaten. Dat hij nog niet hoeft te vertrekken omdat hij nog minderjarig is maakt dat niet anders. Hij heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 aanhef en onder f, van de Vw 2000. Bovendien is er momenteel geen adequate opvang voor hem in Algerije. Er wordt niet aangegeven wat DT&V in deze nog concreet zou kunnen betekenen en hoelang het onderzoek nog zal gaan duren. Gedurende dit onderzoek dient aan eiser een verblijfsvergunning te worden verleend. Volgens eiser is daarmee niet voldaan aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022 [2] .
14. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aanhouden om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen op twee punten nadere informatie te verschaffen. Ten eerste diende de staatssecretaris na te gaan wat de stand van zaken is ten aanzien van het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in Algerije. Ten tweede diende de staatssecretaris informatie te verschaffen over de wettelijke grondslag van het besluit dat volgt op de uitkomst van het onderzoek en of eiser daartegen rechtsmiddelen kan inzetten, voor het geval dat besluit pas wordt genomen nadat de rechtbank heeft beslist op het beroep.
15. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke reactie van 16 mei 2024 laten weten dat het onderzoek naar adequate opvang is gestopt op het moment dat eiser achttien jaar is geworden, op [geboortedatum] 2023. Er zal dus op basis van de voorhanden zijnde informatie door de staatssecretaris een beslissing dienen te worden genomen over de toepassing van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers). De staatssecretaris heeft daarbij aangegeven dat er op dit moment geen concreet zicht is op een besluit. Voor de wettelijke grondslag van het terugkeerbesluit, dat genomen wordt los van de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van eiser, verwijst de staatssecretaris naar rechtsoverweging 17 (onder 3) en 17.1 van de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022.
16. De rechtbank overweegt dat uit het arrest TQ [3] en de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 [4] volgt dat de staatssecretaris voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een amv’er de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de staatssecretaris meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De staatssecretaris moet zich in dat kader ervan overtuigen dat er voor de amv’er adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
17. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat, op het moment dat een amv’er meerderjarig is geworden, de staatssecretaris niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om dat in het concrete geval aan te tonen. De staatssecretaris moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de staatssecretaris moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid voor amv’ers zou toekomen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid.
18. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet voortvarend te werk is gegaan bij het onderzoek naar adequate opvang. De staatssecretaris heeft, ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet uitgelegd dat en welk onderzoek er is verricht gedurende de periode dat eiser nog minderjarig was. De staatssecretaris heeft bovendien geen toereikende verklaring gegeven voor het feit dat het onderzoek naar adequate opvang niet tijdig is afgerond en inmiddels is stop gezet. Niet heeft de staatssecretaris gesteld dat eiser aan het onderzoek naar adequate opvang niet voldoende zou hebben meegewerkt. Daar komt bij dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat er op dit moment geen concreet zicht is op een besluit waarbij ofwel een terugkeerbesluit wordt opgelegd, ofwel aan eiser een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid wordt verstrekt.
19. De rechtbank is daarom van oordeel dat de besluitvorming van de staatssecretaris op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep ook om deze redenen gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen en daarin moeten motiveren dat eiser adequate opvang in Algerije heeft. De rechtbank merkt daarbij op dat van eiser wordt verwacht dat hij openheid van zaken geeft over zijn familie in Algerije, zoals vermeld in het gehoor bij de AVIM, nu zijn verklaring van daarna dat hij na het overlijden van zijn opa geen familie meer heeft, ongeloofwaardig mocht worden geacht.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling.
20.2.
In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Verder heeft de gemachtigde desgevraagd een schriftelijke reactie ingediend. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 2.187,50 op basis van 2,5 punt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 juli 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
3.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.