ECLI:NL:RBDHA:2024:11220
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing urgentieverklaring op basis van Huisvestingsverordening Den Haag 2019
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 21 oktober 2022, en het bezwaar van eiseres werd op 3 maart 2023 eveneens afgewezen. Eiseres heeft aangevoerd dat haar situatie, die voortkomt uit een traumatische bevalling in haar huidige woning, een urgentieverklaring rechtvaardigt. De rechtbank heeft op 25 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Verweerder heeft gesteld dat eiseres haar woonprobleem kan oplossen met gerichte behandeling en dat zij in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag niet adequaat heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiseres niet zo uitzonderlijk zijn dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat de restrictieve urgentieregeling van Den Haag niet in strijd is met de Huisvestingswet.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.