ECLI:NL:RBDHA:2024:11215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
NL24.17669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende zwaarwegende problemen met familie en gebrek aan bescherming door autoriteiten

In deze zaak heeft eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende, op 2 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 april 2024 afgewezen, wat eiser heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft op 9 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen ondervindt van zijn vader vanwege zijn geloofsovertuiging, aangezien zijn familie is bekeerd tot de islam en hij christen is gebleven. Hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de problemen die hij heeft ondervonden niet zwaarwegend genoeg zijn om in aanmerking te komen voor internationale bescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerdere keren naar het huis van zijn vader is gegaan en daar heeft geslapen, wat de vrees voor zijn leven in twijfel trekt. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de bescherming van de Gambiaanse autoriteiten niet kan inroepen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser de mogelijkheid heeft om zich in een ander deel van Gambia te vestigen om verdere conflicten met zijn vader te vermijden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen connexiteit was met het beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17669 (beroep) en NL24.17670 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. Eiser heeft op 2 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 april 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. D. van Elp als waarnemer voor de gemachtigde van eiser, A. Diabi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft aan asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn familie waarmee hij samenwoonde in Gambia is bekeerd tot de islam. Eiser wilde dat niet en bleef christen. Eiser kreeg hierdoor problemen met zijn vader en bij terugkeer naar Gambia vreest hij dat hij door zijn vader vermoord zal worden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst; 2) problemen met zijn vader naar aanleiding van de bekering van zijn familie en 3) discriminatie vanwege religie.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Volgens verweerder is eiser hierdoor echter geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] en loopt hij hierdoor geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [2] Redengevend hiervoor is dat de problemen die eiser heeft ondervonden niet zwaarwegend genoeg zijn om in aanmerking te komen voor internationale bescherming nu uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij actief gezocht wordt door zijn vader. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de bescherming van de Gambiaanse autoriteiten niet kan inroepen. Bovendien heeft eiser de mogelijkheid om zich te vestigen in een ander deel van Gambia.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de problemen die eiser heeft ondervonden niet zwaarwegend genoeg zijn om in aanmerking te komen voor internationale bescherming. Daarbij werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser geen nieuwe problemen heeft ondervonden nadat hij is vertrokken uit zijn ouderlijk huis. Dit was enkel omdat eiser zijn vader ontweek en nooit meer is teruggekomen naar het ouderlijk huis. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bescherming van de Gambiaanse autoriteiten niet kan inroepen. Aangifte doen is een grote stap en bovendien bestaat het vermoeden dat de Gambiaanse autoriteiten geen hulp zullen bieden. Ook blijkt uit een rapport van het United States Department of State (hierna: USDOS) [3] dat de Gambiaanse autoriteiten zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen waaronder marteling en onmenselijke behandeling en dat gendergerelateerd geweld onvoldoende onderzocht en vervolgd wordt door de autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen betekenis toegekend aan het feit dat het gezien de geloofsdiscriminatie niet mogelijk is voor eiser om op een andere plek in Gambia te wonen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geconcludeerd heeft dat de problemen omtrent de bekering van eisers vader niet zwaarwegend genoeg zijn om voor internationale bescherming in aanmerking te komen. Redengevend hiervoor is dat eiser heeft verklaard vrees te hebben om door zijn vader vermoord te worden. Verweerder heeft echter mogen tegenwerpen dat eiser meerdere malen naar het huis van zijn vader is gegaan en daar stiekem geslapen heeft. Niet valt in te zien dat eiser dit risico zou hebben genomen als hij daadwerkelijk zodanig vreest door zijn vader vermoord te worden dat hij ervoor naar een ander continent moest vluchten. Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bescherming van de Gambiaanse autoriteiten niet kan inroepen. Met de verklaringen van eiser dat het een grote stap is om aangifte te doen en dat hij het vermoeden heeft dat de Gambiaanse autoriteiten hem niet zullen helpen, heeft hij onvoldoende onderbouwd dat de Gambiaanse autoriteiten hem geen bescherming zullen bieden. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn vader voor de regering werkt en dat een aangifte bij eisers vader of bij diens collega’s terechtkomt, waardoor er geen gevolg aan wordt gegeven. Verweerder heeft daarop terecht opgemerkt dat in reactie op de eerder gestelde vragen over waarom hij geen aangifte heeft gedaan niet eerder is verklaard en ook nu niet is onderbouwd dat eisers vader voor de regering werkt. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij niet naar de politie was gegaan omdat de politie niet zou hebben ingegrepen toen een christelijke begraafplaats werd vernield. [4] Verder is de verwijzing naar het rapport van het Amerikaanse Department of State eveneens onvoldoende om te onderbouwen dat de autoriteiten in zijn geval geen bescherming zullen bieden. Uit de passage in het rapport volgt namelijk dat de Gambiaanse autoriteiten zich schuldig maken aan martelpraktijken en andere inhumane behandelingen en dat zij onvoldoende bescherming bieden tegen gendergerelateerd geweld. Hieruit volgt niet dat de autoriteiten geen bescherming bieden tegen huiselijk geweld of religieuze conflicten. Verder heeft verweerder ook terecht geconcludeerd dat eiser in een ander deel van Gambia zou kunnen wonen zodat verdere conflicten met zijn vader vermeden worden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat dit niet mogelijk is vanwege geloofsdiscriminatie. Uit een rapport van de USDOS [5] waar verweerder ook naar heeft verwezen blijkt dat verschillende religieuze groeperingen doorgaans goed met elkaar overweg kunnen. Nu eiser ook niet anderszins aannemelijk gemaakt heeft dat hij bij terugkeer naar Gambia gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM loopt, heeft verweerder eisers asielaanvraag op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Nu de tegenwerping van het bepaalde in artikel 30b, eerste lid aanhef onder h, van de Vw in beroep niet langer is betwist betekent dit dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.USDOS, The Gambia 2022 Human Rights Report Executive Summary, pagina 1.
4.Nader gehoor, p. 9.
5.USDOS, International Religious Freedom Report 2022.