ECLI:NL:RBDHA:2024:1121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
23/2850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.S. de Vreeze. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 15 mei 2020 ziek te hebben gemeld. De aanvraag werd op 12 september 2022 afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd op 7 maart 2023 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 december 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, waaronder darmkanker, depressie en pijnklachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de klachten van eiseres op een duidelijke manier had betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b overtuigend had gemotiveerd dat eiseres in staat was om de geduide functies te vervullen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2850 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 december 2023 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres werkte als winkelmedewerkster voor gemiddeld 21 uur per week. Zij heeft zich op 15 mei 2020 ziekgemeld. Met ingang van 14 augustus 2020 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
2. Eiseres heeft op 22 april 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering met ingang van 13 mei 2022 (datum in geding), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres van minder dan 35% juist is vastgesteld.
Verweerder heeft aan dit besluit rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
4. Eiseres voert in beroep aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de WIA-beoordeling eerst ruim na datum in geding heeft plaatsgevonden. Verder is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen voortkomend uit de geleden darmkanker (winderigheid en incontinentie), depressie (diverse beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren), en pijnklachten aan bekken, rug en nek door een verkorte bilspier en scoliose (diverse beperkingen ter zake van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen). Verder is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Eiseres slaapt door al haar problemen slecht.
5. Eiseres is gelet op het voorgaande van mening dat zij geduide functies niet kan verrichten.
6. Verweerder heeft in beroep het bestreden besluit gehandhaafd.
Medische gronden
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluit omtrent arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Op 4 augustus 2022 heeft de primaire verzekeringsarts over eiseres gerapporteerd. De primaire verzekeringsarts heeft hiervoor dossierstudie verricht en eiseres fysiek onderzocht op spreekuur van 3 augustus 2022. De primaire verzekeringsarts heeft de bevindingen meegewogen in zijn beoordeling en aanvullende beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 augustus 2022, per datum in geding (waarmee dus rekening is gehouden). Het enkele feit dat de primaire verzekeringsarts eiseres ruim twee maanden na datum in geding heeft gezien, maakt niet dat de besluitvorming onzorgvuldig was. Op 27 februari 2023 heeft de verzekeringsarts b&b over eiseres gerapporteerd. Dit rapport is gebaseerd op dossierstudie, bezwaar van eiseres en fysiek spreekuur van 14 februari 2023. De verzekeringsarts b&b heeft de door eiseres ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts b&b op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten bij de medische beoordeling heeft betrokken. Uit het rapport van 5 december 2023 van de verzekeringsarts b&b en de FML van 7 augustus 2022 kan worden afgeleid dat voorts rekening is gehouden met de scoliose en psychische problemen.
7.3
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres op overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. In de FML zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Daarbij is rekening gehouden met de darmklachten (wc in de buurt), psychische klachten (beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren), en de pijnklachten, waartoe beperkingen op dynamische handelingen zijn opgenomen (duwen/trekken, tillen, dragen, lopen en klimmen) alsook de statische houdingen (zoals zitten en staan).
7.4
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verweerder met aanvullende rapportage van 5 december 2023 op inzichtelijke wijze nogmaals is ingegaan op de gronden en de nader overgelegde informatie. De verzekeringsarts b&b heeft toegelicht dat de pijnklachten en de nekklachten zijn meegewogen. De scoliose is sinds, in ieder geval, 2007 bekend en eiseres hiermee heeft gewerkt als winkelmedewerker. Volgens de verzekeringsarts b&b leidt de scoliose hooguit tot het vermijden van evident zware rug- en nekbelasting en daarin voorziet de FML. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts b&b nader toegelicht dat deze reeds waren betrokken en tot passende beperkingen in de FML van 7 augustus 2022 hebben geleid. Voor de concentratie problematiek heeft de verzekeringsarts b&b bij het rapport van 27 februari 2023 gemotiveerd dat eiseres haar bewustzijn helder is en de aandacht goed te trekken is. Eiseres heeft in beroep geen (nieuwe) medische stukken overgelegd die kunnen leiden tot een ander oordeel. Zodoende ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b aspecten van de medische situatie van eiseres onjuist heeft vastgesteld of gemist.
7.5
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de primaire verzekeringsarts ten onrechte een aantal beperkingen van eiseres die waren opgenomen in de FML van 20 april 2021, niet heeft meegenomen in zijn FML van 7 augustus 2022. Tussen deze beoordelingen zit ruim een jaar. Daarbij zijn bij de FML van 7 augustus 2022 juist meer beperkingen aangenomen.
7.6
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde noodzaak tot een urenbeperking dat beide verzekeringsartsen hebben gemotiveerd dat eiseres, gelet op het dagverhaal, in staat moet zijn om een reguliere werkdag vol te houden. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat geen vermoeidheidsverschijnselen worden waargenomen. Daarbij is een beperking opgenomen voor ’s nachts werken en een beperking voor regelmatige werktijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b hiermee afdoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet is vastgesteld.
Arbeidskundige gronden
8. Eiseres heeft tegen de arbeidsdeskundige beoordeling geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Daartoe overweegt zij dat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 1 maart 2023 de betreffende knelpunten heeft beoordeeld en heeft toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Deze toelichting is voor de rechtbank begrijpelijk.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.