ECLI:NL:RBDHA:2024:11207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
659255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen van redelijkheid en billijkheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiseres, een zzp’er, betaling van een openstaande factuur van € 33.501,88 van gedaagde, een bedrijf dat zich richt op draadloze technische producten. Eiseres had in maart 2023 een overeenkomst van opdracht gesloten met gedaagde, waarbij zij werkzaamheden verrichtte voor gedaagde en diens vennootschap. De werkzaamheden omvatten het bijhouden van de financiële administratie en het opstellen van een financiële prognose om een investeerder te vinden voor een startup. Eiseres heeft meerdere facturen gestuurd, maar gedaagde heeft de betalingen uitgesteld onder het voorwendsel dat er nog geen investeerder was gevonden. Eiseres stelt dat er geen voorwaarden zijn afgesproken over het moment van betaling en dat zij recht heeft op de betaling van de facturen.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er een opschortende voorwaarde was voor de betaling. De e-mailcommunicatie tussen partijen wijst erop dat er geen afspraak was over het moment van betaling. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en oordeelt dat gedaagde de openstaande factuur moet betalen, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat eiseres recht heeft op de volledige betaling van de factuur, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en dat gedaagde in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/659255 / HA ZA 24-19
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.N. Mense,
tegen
[bedrijf 1] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [bedrijf 1]
advocaat: mr. D. Hazenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] is een bedrijf dat zich richt op het maken en ontwikkelen van draadloze technische producten voor ondernemingen. Haar vennootschap [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) is een startup die een technisch product voor de bouw ontwikkelt.
2.2.
[eiseres] werkt als zzp’er en heeft in maart 2023 een overeenkomst van opdracht met [bedrijf 1] gesloten. Zij hebben daarbij afgesproken dat [eiseres] voor € 125,- per uur excl. btw werkzaamheden verricht die - samengevat - bestaan uit het bijhouden van de financiële administratie en het ontwikkelen van een financiële strategie ten behoeve [bedrijf 2] . De belangrijkste taak van [eiseres] is daarbij het opstellen van een financiële prognose (door partijen genoemd ‘CF’ (Cashflow Forecast)) teneinde een investeerder voor [bedrijf 2] te vinden.
2.3.
Op 14 maart 2023 is [eiseres] begonnen met haar werkzaamheden. Op 16 mei 2023 heeft [eiseres] aan [bedrijf 1] een factuur gestuurd voor haar werkzaamheden tot dan toe. In haar begeleidend mail staat - voor zover hier van belang - het volgende:

Daarnaast wil ik nog aandacht geven aan, mijn factuur zie bijlage. Ik heb vanaf vanaf 14/3 t/m 16/5 totaal 187 uur gemaakt, dat is ex BTW 23.375. Zie bijlage, wat wil je dat ik hiermee doe in de CF?”.
2.4.
In antwoord hierop mailt [bedrijf 1] diezelfde dag het volgende aan [eiseres] - voor zover hier van belang -:

Je factuur loopt idd wel een beetje uit.
Mijn eerste reacties:
(…)
-
je betaling moet in de betalingen samen met alle andere de eerste maand, direct na investment”.
2.5.
[eiseres] mailt hierop per ommegaande terug - voor zover hier van belang -:

Mbt mijn factuur, ik zou het wel heel prettig vinden als ik alvast een klein deel zou kunnen facturen? Wat is mogelijk?”.
2.6.
Op 15 juni 2023 verstuurt [eiseres] aan [bedrijf 1] een factuur voor haar werkzaamheden tot dan toe, voor een bedrag van € 33.501,88. In haar begeleidende mail schrijft zij onder andere:

Zou jij mij kunnen bevestigen wanneer ik de betaling kan verwachten?”.
2.7.
In antwoord hierop mailt [bedrijf 1] op 22 juni 2023 het volgende aan [eiseres] - voor zover hier van belang -:

Het lijkt me beter deze factuur door te schuiven naar het volgende kwartaal en de BTW betaling te voorkomen. Het gaat niet lukken om de AKC investering deze maand binnen te krijgen, dus ik verwacht dat betaling pas eind July kan plaatsvinden. Zoals je weet zijn mijn reservers reeds compleet op.”.
2.8.
Op 10 juli 2023 mailt [eiseres] het volgende aan [bedrijf 1] - voor zover hier van belang -:

Bij deze wil ik aangeven dat ik nu alle vragen heb beantwoord en hierbij de CF als afgerond beschouw. Ik zal geen nieuwe vragen meer beantwoorden tot dat mijn factuur voor eind juli a.s. is betaald.”.
2.9.
Op 31 juli 2023 mailt [eiseres] het volgende aan [bedrijf 1] - voor zover hier van belang -:

Ik wil graag je aandacht vestigen op de factuur van 15 juni 2023 (…) ad. EUR 33.501,88 incl. BTW die nog openstaat voor de diensten die ik heb geleverd. (…) Ik heb tot op heden flexibiliteit getoond door solidair te zijn en te begrijpen dat er in april en mei geen betaling kon plaatsvinden vanwege de financiële uitdagingen waarmee je bedrijf te maken had, en uit respect voor je personeelsleden. Desondanks is het nu van cruciaal belang dat ik mijn betaling ontvang om mijn eigen financiële verplichtingen na te kunnen komen. Ik wil je dan ook vriendelijk doch dringend verzoeken om de openstaande betaling voor de geleverde diensten zo spoedig mogelijk te voldoen.”.
2.10.
In antwoord hierop mailt [bedrijf 1] op 10 augustus 2023 het volgende aan [eiseres] - voor zover hier van belang -:

Je kent de cash positie als geen ander. Helaas ben je niet de enige die nog niet betaald is. We zijn knetterhard en dag en nacht aan het werk om de Odense project en de investering af te ronden in Augustus – ik hoop echt dat je daar ook begrip voor hebt. Het spijt me echt heel erg niet meer te kunnen toezeggen.”.
2.11.
Op 18 augustus 2023 heeft [eiseres] een aanmaning aan [bedrijf 1] gestuurd. Betaling is tot op heden uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [bedrijf 1] tot betaling van € 33.501,88, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[bedrijf 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opeisbaarheid
4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering tot nakoming ten grondslag dat zij werk heeft verricht in opdracht van [bedrijf 1] en dat [bedrijf 1] haar daarvoor het overeengekomen loon moet betalen. [bedrijf 1] voert aan dat de vordering van [eiseres] niet opeisbaar is. Volgens [bedrijf 1] was de afspraak dat [eiseres] betaald zou worden onder de opschortende voorwaarde dat [bedrijf 1] een investeerder voor het product van [bedrijf 2] zou vinden. Pas nadat die investeerder geld zou hebben overgemaakt en [bedrijf 2] weer over voldoende financiële middelen zou beschikken, zou [eiseres] betaald worden. Aangezien tot op heden nog geen investeerder is gevonden, kan zij geen aanspraak op betaling maken, aldus [bedrijf 1] . [eiseres] heeft daarentegen gesteld dat partijen niets hebben afgesproken over wanneer zij voor haar werkzaamheden betaald zou worden. Verder heeft zij verklaard dat zij de opdracht nooit zou hebben aanvaard als betaling afhankelijk zou zijn van het vinden van een investeerder. Zij wist weliswaar dat [bedrijf 2] over weinig geld beschikte, maar ging er vanuit dat [bedrijf 1] haar zou betalen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit de e-mailcommunicatie tussen partijen zoals hierboven onder 2 is weergegeven, niet blijkt dat zij de afspraak hadden dat [eiseres] pas betaald zou krijgen als er een investeerder zou zijn gevonden. Het had in dat geval voor de hand gelegen dat [bedrijf 1] [eiseres] aan die afspraak had herinnerd in antwoord op haar betaalverzoeken. In plaats daarvan vraagt hij begrip voor het feit dat er nog geen geld is (zie de e-mail van 10 augustus 2023, hierboven onder 2.10). Ook de schriftelijke conceptovereenkomst geeft daar geen steun voor. Uit de betaalverzoeken van [eiseres] en de reacties daarop van [bedrijf 1] is juist af te leiden dat partijen nog geen afspraak over het moment van betaling hadden gemaakt. Dat betekent dat nu geen tijd voor de nakoming is bepaald, uit hoofde van artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) terstond nakoming kan worden gevorderd. Het verweer van [bedrijf 1] slaagt daarom niet.
Redelijk loon en beroep op redelijkheid en billijkheid
4.3.
[bedrijf 1] heeft verder aangevoerd dat [eiseres] haar werk niet goed heeft gedaan, onder meer omdat het beoogde doel niet is behaald, namelijk het binnenhalen van een investeerder voor [bedrijf 2] . Daarom kan [eiseres] volgens [bedrijf 1] alleen aanspraak maken op een redelijk loon, neerkomende op een totaalbedrag van € 6.500,-. De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op redelijkheid en billijkheid, aangezien het te betalen loon al was overeengekomen (€ 125,- per uur), zodat niet alsnog een redelijk loon behoeft te worden vastgesteld. De rechtbank overweegt verder dat nergens uit blijkt dat [eiseres] zich ertoe heeft verbonden een investeerder voor het bedrijf te vinden. Dat haar werkzaamheden overeenkomstig de bedoelingen van partijen in dienst daarvan zijn ingezet, maakt dat niet anders. Dat zij verder op een andere manier is tekortgeschoten in haar werk is onvoldoende onderbouwd, laat staan dat die tekortkoming zo ernstig zou zijn dat dit aanleiding geeft tot het buiten toepassing laten van de afspraken tussen partijen op grond van redelijkheid en billijkheid. Ook de omstandigheid dat [eiseres] uiteindelijk meer uren heeft gewerkt dan aanvankelijk door partijen was beoogd, leidt niet tot een ander oordeel. [eiseres] was een groot takenpakket toebedeeld en [bedrijf 1] deed geregeld beroep op haar, waaronder voor het bijwonen van besprekingen. Het had [bedrijf 1] daarom duidelijk moeten zijn dat [eiseres] daar aanzienlijk meer tijd in moest steken dan de eerder beoogde vier uren per week. Partijen hadden bij hun afspraken bovendien rekening gehouden met eventueel meerwerk, zij het dat [bedrijf 1] met die extra uren moest instemmen. Nadat [bedrijf 1] op 16 mei 2023 de factuur ontving voor de tot dan toe door [eiseres] gewerkte uren die aanzienlijk meer waren dan vier uren per week, heeft hij het vervolgens bij de constatering gelaten dat “de factuur inderdaad een beetje uitliep” (zie hierboven onder 2.3 en 2.4). Door daar vervolgens niets mee te doen en de samenwerking op dezelfde wijze voort te zetten, moet [bedrijf 1] geacht worden impliciet akkoord te zijn gegaan met het meerwerk dat [eiseres] had gedaan en daarna nog deed.
Rente en kosten
4.4.
Gelet op het voorgaande, ligt de vordering voor toewijzing gereed. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom ex art. 6:119a BW toewijzen vanaf 16 juli 2023. Daarvoor geldt dat het hier om een handelsovereenkomst gaat en partijen geen uiterste dag van betaling zijn overeengekomen zodat rente verschuldigd is vanaf 30 dagen na ontvangst van de factuur.
4.5.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt het bedrag van € 1.110,02 toegewezen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
33.501,88
- buitengerechtelijke incassokosten
1.110,02
+
totaal
34.611,90
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
34.611,90
4.7.
[bedrijf 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,04
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.187,04
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [bedrijf 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 34.611,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten van € 3.187,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [bedrijf 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [bedrijf 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.