ECLI:NL:RBDHA:2024:11206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod op basis van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser, een Algerijnse nationaliteit houder. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 juni 2024 een terugkeerbesluit genomen, waarbij eiser verplicht werd Nederland te verlaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de motivering van het besluit ondeugdelijk was omdat de gronden in één paragraaf waren samengevoegd. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat de motivering van het terugkeerbesluit voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de juiste wijze Nederland is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank concludeert dat er een risico op onttrekking bestaat, waardoor de minister het terugkeerbesluit op goede gronden heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het terugkeerbesluit en inreisverbod bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26776

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken. Eiser heeft in reactie hierop beroepsgronden ingediend. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in deze zaak op 18 juli 2024 gesloten. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De minister heeft eiser op grond van artikel 62 van de Vw [1] de verplichting opgelegd terug te keren naar zijn land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar toelating is gewaarborgd. Hierbij heeft de minister in aanmerking genomen dat is gebleken dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft dan wel niet gebleken is dat hij rechtmatig binnen Nederland verblijft en dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Volgens de minister is gebleken dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, aangezien eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Voorts heeft de minister bepaald dat het besluit tevens een inreisverbod omvat als bedoeld in artikel 66a, eerste lid, van de Vw en dat het inreisverbod geldt voor een periode van twee jaar.
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat de drie zware en lichte gronden slechts in één paragraaf worden benoemd, waardoor de motivering onduidelijk is. Volgens eiser is het besluit derhalve ondeugdelijk gemotiveerd.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Uit het terugkeerbesluit kan duidelijk worden opgemaakt wat de gronden zijn en welke motivering daarvoor gegeven wordt.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4c en 4d aan eiser tegengeworpen. Eiser heeft immers niet aannemelijk kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Het indienen van een asielaanvraag na binnenkomst in Nederland doet geen afbreuk aan de feitelijke juistheid van deze grond. Daarnaast onderneemt eiser geen concrete acties ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit (3d), heeft hij niet aannemelijk kunnen maken dat hij een vaste verblijfplaats heeft (4c) en heeft hij te kennen gegeven niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (4d). De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3d, en de lichte gronden 4c en 4d reeds voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat op onttrekking. De beoordeling van de zware grond 3i laat de rechtbank daarom onbesproken. De minister heeft het terugkeerbesluit op goede gronden opgelegd.
Ten aanzien van het inreisverbod
3. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van onttrekkingsgevaar, heeft de minister met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw dient de minister dan een inreisverbod op te leggen. In de gronden van beroep zijn namens eiser geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod of de duur daarvan te verkorten.

Conclusie

4. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.