ECLI:NL:RBDHA:2024:11201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/09/664471 / KG ZA 24-332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van inschrijvingen op een Europese aanbesteding voor ICT-professionals na onduidelijkheden in gunningsbeslissing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Ukomst B.V. en de Staat der Nederlanden. Ukomst had deelgenomen aan een Europese aanbesteding voor de tijdelijke inhuur van ICT-professionals, georganiseerd door de Staat. De aanbesteding vereiste dat inschrijvers een minimale score van 495 punten behaalden op kwaliteitswensvragen om in aanmerking te komen voor gunning. Ukomst ontving echter een score van 420 punten, wat leidde tot uitsluiting van de aanbestedingsprocedure. Ukomst betwistte de beoordeling van haar inschrijving, met name de scores op kwaliteitswensvragen 1 en 2, en vorderde dat de Staat het gunningsvoornemen introk en de inschrijvingen opnieuw liet beoordelen door een nieuwe beoordelingscommissie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de gunningsbeslissing voor kwaliteitswensvraag 1 onduidelijk en onnavolgbaar was, waardoor deze de uitkomst niet kon dragen. De rechter stelde vast dat de beoordeling van kwaliteitswensvraag 2 wel begrijpelijk was en in stand kon blijven. De voorzieningenrechter gebiedde de Staat om het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen voor kwaliteitswensvraag 1 opnieuw te laten beoordelen door een nieuwe beoordelingscommissie. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van Ukomst, die op € 2.085,37 werden begroot, inclusief wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig werden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/664471 / KG ZA 24-332
Vonnis in kort geding van 2 juli 2024
in de zaak van
Ukomst B.V.te Noordwijkerhout,
eiseres,
advocaten mrs. P.F.C. Heemskerk en M.L. Welling de Arruda te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. J.E. Palm en L.A. van Essen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Ukomst’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de op 18 juni 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Ukomst pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat heeft een Europese aanbesteding georganiseerd volgens de openbare procedure voor de tijdelijke inhuur van ICT-Professionals (hierna: de aanbesteding). De aanbesteding wordt uitgevoerd ten behoeve van Dienst ICT Uitvoering (DICTU). Informatie over de aanbesteding is opgenomen in het aanbestedingsdocument van 13 oktober 2023.
2.2.
Uit het aanbestedingsdocument volgt dat:
  • de Staat met acht inschrijvers een raamovereenkomst wenst te sluiten. Vervolgens worden bij de gecontracteerde opdrachtnemers aanvragen uitgezet voor de tijdelijke inzet van ICT- Professionals in zogenoemde minicompetities, waarbij een succesvolle plaatsing van een kandidaat leidt tot het sluiten van een nadere overeenkomst tussen DICTU en de opdrachtnemer (paragraaf 2.9);
  • het gunningscriterium de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding is (paragraaf 6.1);
  • prijs en kwaliteit de subgunningscriteria zijn en dat het subgunningscriterium kwaliteit bestaat uit “Wensvraag 1: weigeren verlenging”, “Wensvraag: Proeve van Bekwaamheid: Kennis en Advies” (hierna: wensvraag 2) en “Wensvraag: Proeve van Bekwaamheid: Werving en Selectie” (hierna: wensvraag 3). Deze criteria zijn als volgt met het maximale aantal te behalen punten in een tabel in het aanbestedingsdocument weergegeven (paragraaf 5.3):
waarna is opgenomen:
“U moet voor de kwaliteitswensen in totaal minimaal 495 (niet afgerond) punten behalen, oftewel [55]% van de maximum te behalen score op de kwaliteitswensen tezamen, afgerond naar boven (in bovenstaande tabel: 'Subtotaal kwaliteit'). Dit is dus vooraf enige rekenkundige verhouding tot het element 'Prijs'. Inschrijvingen met een lagere score dan het minimaal benodigde aantal punten voor kwaliteit worden terzijde gelegd, niet verder beoordeeld, uitgesloten van verdere deelname aan de procedure, en dus niet opgenomen in de rangorde.”
2.3.
Bij iedere wens wordt volgens paragraaf 5.5 van de aanbestedingsdocumenten de volgende beoordelingsmaatstaf toegepast:
waarna is opgenomen:
“Deze beoordelingsmaatstaf wordt bij iedere wens toegepast.
Waardering
De waarderingen 1, 4, 6, 8, 10 worden gegeven op de beoordeling van het samenstel van de aspecten volledig/compleet, relevant, concreet, effectief en toetsbaar. Deze aspecten beïnvloeden elkaar en hebben direct effect op elkaars beoordeling. Omdat de mogelijke verbanden tussen twee of meer aspecten onmogelijk tevoren te duiden is, is geen sprake van geïsoleerde beoordeling per aspect en is ook geen onderlinge al dan niet rekenkundige verhouding te geven. De beoordeling loopt langs de lijn van de logische redenering.”
2.4.
Ukomst heeft tijdig ingeschreven op de aanbesteding.
2.5.
De Staat heeft in een brief van 25 maart 2024 aan Ukomst meegedeeld dat de totaalscore voor haar antwoorden op de kwaliteitswensvragen lager ligt dan de volgens het aanbestedingsdocument minimale vereiste 495 punten, zodat haar inschrijving terzijde is gelegd. Blijkens de in de brief opgenomen tabel bedraagt het aantal punten van Ukomst 420, te weten 180 punten voor wensvraag 1 en 120 punten voor zowel wensvraag 2 als wensvraag 3. De in de brief gegeven motivering voor de behaalde scores voor wensvraag 1 en wensvraag 2 luidt als volgt:
“Wensvraag 1 – Weigeren verlenging
Cijfer 6
Het antwoord van inschrijver is voldoende. Maatregel 2 is op zich goed, maar onduidelijk blijft wat er gebeurt als DICTU niet verlengt. Bij maatregel 1 stelt de beoordelingscommissie zich de vraag of de uitkomst van het rekensommetje niet is dat DICTU zo altijd de tariefsverhoging betaalt. Is deze maatregel wel effectief? Dat blijkt niet uit het antwoord.
Het relatieve voordeel van de winnaar met rangnummer 8 is dat deze winnaar effectieve maatregelen heeft opgesomd.
Wensvraag 2 - Proeve van Bekwaamheid Werving en Selectie: IAM Beheerder
Cijfer 4
De kern van de casus is dat senior IAM beheerders nauwelijks te vinden zijn, zeker niet voor de tarieven die de overheid normaliter hanteert. De beoordelingscommissie vindt dat inschrijver de kern van de casus heeft gemist. Zo stelt de inschrijver "werkervaring als helpdeskmedewerker, technisch support medewerker, helpdesk engineer, incident responder of support consultant" als eis niet nodig te vinden, want bij een applicatiebeheerder is deze werkervaring standaard aanwezig. Inschrijver mist dat CIBID te vaak geen aanbieding op een aanvraag voor een senior IAM beheerder heeft gekregen en aanstuurt op een ambitieuze applicatiebeheerder in spe met groeipotentie die door learning on the job wordt opgeleid. Daar hoort geen hogere schaal bij, waar inschrijver om vraagt, maar wel potentie, leergierigheid en werkervaring als "helpdeskmedewerker, technisch support medewerker, helpdesk engineer, incident responder of support consultant".
De cv's passen niet op de aanvraag.
Het relatieve voordeel van de winnaar met rangnummer 7 is dat deze winnaar de casus beter heeft doorgrond: een uitstekende analyse op de geschetste casus...”
Ten slotte wordt nog meegedeeld dat, indien de inschrijving wel voldaan zou hebben aan de minimumeis voor kwaliteit voor de geoffreerde prijs een score zou zijn behaald van 100 punten.
2.6.
Op 3 april 2024 heeft op verzoek van Ukomst tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarin de Staat zijn beslissing nader heeft toegelicht.
2.7.
Bij brief van 5 april 2024 heeft Ukomst haar bezwaren tegen de beoordeling en de daaraan ten grondslag liggende motivering van Kwaliteitswensvraag 1 en 2 aan de Staat kenbaar gemaakt en verzocht om intrekking van het gunningsvoornemen en herbeoordeling van de inschrijvingen. De Staat heeft dat verzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Ukomst vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de Staat te gebieden het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen te laten herbeoordelen door een nieuw te benoemen, objectieve beoordelingscommissie met inachtneming van het bepaalde in dit vonnis;
subsidiair:de Staat te gebieden het gunningsvoornemen in te trekken en, voor zover de Staat de opdracht nog wenst te vergeven, de opdracht opnieuw aan te besteden;
een en ander op straffe van een dwangsom, zoals nader in de dagvaarding omschreven, en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
Daartoe voert Ukomst – samengevat – het volgende aan. De Staat heeft de inschrijving ten aanzien van kwaliteitswensvraag 1 en kwaliteitswensvraag 2 onjuist, onzorgvuldig en willekeurig beoordeeld en de motivering voldoet niet aan de daaraan gestelde eisen, zodat de gunningsbeslissing niet in stand kan blijven. De gebreken in de beoordeling kunnen enkel worden hersteld door de inschrijvingen te laten herbeoordelen door een nieuwe, objectieve beoordelingscommissie. Subsidiair geldt dat, als de aanvraag bij wensvraag 2 voor meerderlei uitleg vatbaar is, er sprake is van strijd met het gelijkheids- en transparantiebeginsel. Dat kan dan enkel worden gerepareerd door een heraanbesteding van de opdracht.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ukomst heeft primair bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van haar inschrijving op de wensvragen 1 en 2. De motivering op beide onderdelen kan volgens haar de beoordeling niet dragen. De Staat heeft dit ten aanzien van beide wensvragen weersproken. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen welke partij naar voorshands oordeel het gelijk aan zijn of haar zijde heeft, of er gelet daarop aanleiding is om een voorziening te treffen en zo ja, welke.
Beoordeling wensvraag 1
4.2.
De Staat heeft in het aanbestedingsdocument bij wensvraag 1 – weigeren verlenging – de volgende achtergrond beschreven:
“DICTU maakt regelmatig mee dat een ingehuurde ICT-professional of de marktpartij die de betreffende ICT-professional in de basis heeft aangeboden, een verlenging van de Nadere overeenkomst weigert of tussentijds wil opzeggen vanwege een hoger gewenst uurtarief, terwijl in de overeenkomst niet is voorzien in de mogelijkheid van tussentijdse tariefsverhogingen.
DICTU kan en wil niet begrijpen dat een marktpartij de verlenging gebruikt en/of dreigt met terugtrekking van de ingezette ICT Professional om een hoger tarief te vragen en als die wens van een hoger tarief door de Deelnemer niet gehonoreerd wordt, eenvoudigweg mededeelt dat de verlenging geweigerd wordt en/of de ICT Professional teruggetrokken wordt. De marktpartij gebruikt dan de verlenging of de dreigende terugtrekking van de ICT Professional als breekijzer om een hoger tarief te bedingen. Feitelijk ondermijnt de marktpartij dan de concurrentiestelling die in de minicompetitie beoogd wordt.”
Als doelstelling is opgenomen:
“DICTU wenst zo weinig mogelijk geconfronteerd worden met Opdrachtnemers, inclusief combinanten en onderaannemers, die bij gebruikmaken van een verlengingsoptie en/of het dreigen met terugtrekking van de ingezette ICT Professional de leveringscondities in het nadeel van DICTU aan proberen te passen.”
De vraagstelling is:
“Beschrijf in uw Inschrijving wat uw visie is op deze problematiek en welke maatregelen u zal nemen om de negatieve werking voor DICTU van deze problematiek te mitigeren.”
4.3.
Ukomst heeft in haar inschrijving haar visie op de problematiek gegeven en zij heeft twee door haar te nemen maatregelen beschreven.
Maatregel 1
4.4.
De door Ukomst als eerste aangeboden maatregel houdt in, verkort weergegeven, dat er bij haar sprake is van een halfjaarlijks tariefsverhoging voor de ICT-Professional die standaard wordt verdisconteerd met de marge van Ukomst. Ukomst heeft dit nader uitgewerkt, onder meer met de tekst:
“Wij hanteren deze methode zodat de indexatie geleidelijk door Inschrijver vanuit haar marge wordt doorgevoerd richting de ICT-Professional en het moment van verlenging niet meer wordt gebruikt om een tariefsverhoging af te dwingen.”
Ukomst heeft in haar antwoord onder meer ook een praktijk/rekenvoorbeeld opgenomen, te weten:
Initieel tarief
Na 6 maanden
Na 12 maanden
Tarief ICT- Professional
€80,00
€80,00 + €2,50 =
€82,50
€80,00 + €5,00 =
€85,00
Marge Inschrijver
€10,00
€10,00 - €2,50 =
€7,50
€10,00 - €5,00 =
€5,00
Tarief naar DICTU
€90,00
€90,00
€90,00
4.5.
De beoordelingscommissie heeft als motivering bij de beoordeling van wensvraag 1 opgenomen dat zij zich bij maatregel 1 de vraag stelt of de uitkomst van het rekensommetje niet is dat DICTU zo altijd de tariefsverhoging betaalt. Verder is hierbij vermeld dat niet uit het antwoord blijkt of deze maatregel wel effectief is.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt Ukomst in haar stelling dat deze motivering onnavolgbaar is en dat deze de beoordeling niet kan dragen.
4.7.
Over het feit dat het door Ukomst – net als iedere inschrijver – bij de Staat in rekening gebrachte tarief voor de door haar aangeboden ICT professional, door de Staat moet worden betaald, kan bij de Staat geen onduidelijkheid bestaan. In de gunningssystematiek van de aanbesteding is de relevantie voor de Staat van de hoogte van dit tarief meegenomen door hiervoor een score toe te kennen bij het subgunningscriterium prijs. Dat staat echter los van deze door Ukomst aangeboden maatregel bij kwaliteitswens 1 om de negatieve werking voor de Staat van de beschreven problematiek te mitigeren. Uit het antwoord van Ukomst volgt duidelijk dat Ukomst de verhoging uit haar marge betaalt en dat het tarief dat zij bij de Staat in rekening brengt (waarvoor zij overigens de maximale score heeft behaald) gelijk blijft. De voorzieningenrechter acht dan ook onbegrijpelijk dat de Staat zich bij maatregel 1 de vraag stelt of de uitkomst van het rekensommetje niet is dat hij zo altijd de tariefsverhoging betaalt.
4.8.
De vermelding dat niet uit het antwoord blijkt of deze maatregel wel effectief is, kan de voorzieningenrechter ook niet volgen. De Staat lijkt gezien haar toelichting ter zitting te impliceren dat dit alleen kan blijken door resultaten te presenteren van de invoering van de maatregel in het (verdere) verleden. Ukomst heeft deze maatregel pas in 2024 ingevoerd, maar heeft de effectiviteit desondanks toegelicht door inzicht te geven in de door haar in 2022 en 2023 ontvangen verzoeken tot tariefsverhoging, op welk moment zij die heeft ontvangen, om welke bedragen het daarbij – gemiddeld en maximaal – ging en om welke bedragen het in de aangeboden maatregel gaat. Het had op de weg van de Staat gelegen om, als hij dit niet overtuigend achtte, te motiveren dat en waarom hij dat vindt en niet te volstaan met de enkele zin dat niet uit het antwoord blijkt of deze maatregel wel effectief is. Een dergelijke motivering kan de beoordeling niet dragen.
4.9.
Voor zover de Staat in haar conclusie van antwoord en ter zitting nog is ingegaan op andere kwesties die volgens hem onduidelijk zijn in de beschrijving van Ukomst van de eerste maatregel, kunnen deze onbesproken blijven. Ter beoordeling ligt immers voor of de toegekende score gedragen wordt door de in de afwijzingsbrief gegeven motivering. Als dat niet het geval is, kan een nadere of andere motivering van de beslissing dat gebrek niet repareren. Dit geldt onder andere voor de stelling van de Staat dat het bij deze maatregel gaat om geld voor geld en dat zij daar niet op zit te wachten. Uit de motivering blijkt niet dat de Staat dat aspect van de maatregel negatief heeft gewaardeerd en evenmin waarom dat zo zou zijn. Ook geldt dit voor de op- en/of aanmerkingen van de Staat op de door Ukomst gegeven visie. Hierover is ook niets in de motivering opgenomen. De door de Staat in deze procedure geschetste onduidelijkheid ten aanzien van de wijze waarop Ukomst omgaat met verzoeken van ICT-professionals tot tariefsverhoging na 12 maanden, is ook niet in de motivering opgenomen en past ook niet onder hetgeen daarin wel is opgenomen, zoals de Staat meent.
Maatregel 2
4.10.
De door Ukomst als tweede aangeboden maatregel houdt in, verkort weergegeven, dat zij de ICT-professional contractueel vastlegt voor de maximale termijn van twee jaar, waarvoor de Staat deze professionals kan inhuren, ongeacht de inhuurtermijn die de Staat aanhoudt.
4.11.
De beoordelingscommissie heeft ter motivering bij de beoordeling van wensvraag 1 opgenomen dat maatregel 2 op zich goed is, maar dat onduidelijk blijft wat er gebeurt als DICTU niet verlengt. Ook hier volgt de voorzieningenrechter Ukomst in haar stelling dat deze motivering onnavolgbaar is en dat deze de beoordeling niet kan dragen.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat in deze procedure meermaals heeft benadrukt dat deze maatregel als goed is beoordeeld, maar het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden wat de Staat hiermee beoogt. Voor zover de Staat meent dat de bezwaren van Ukomst daarom niet relevant zijn, wordt daaraan voorbij gegaan. Wensvraag 1 is immers in zijn geheel met een voldoende gewaardeerd. In welke mate de beoordeling van maatregel 2 daarin heeft meegewogen kan niet worden vastgesteld. Daarbij is ook nog van belang dat in de motivering niet staat dat deze maatregel goed is, maar dat deze maatregel “op zich” goed is, maar dat er sprake is van een onduidelijkheid.
4.13.
Volgens de Staat is onduidelijk wat er gebeurt als DICTU niet verlengt. Dat volgt de voorzieningenrechter niet. De door Ukomst aangeboden tweede maatregel maakt immers duidelijk dat, als de Staat niet verlengt, de ICT-professional haar contract bij Ukomst behoudt. De Staat vraagt zich kennelijk af of deze persoon dan een jaar thuis komt te zitten. Als dat de onduidelijkheid is waar de Staat op doelt, dan valt niet in te zien waarom dat voor de Staat relevant is in het kader van de beoordeling van de aangeboden maatregel voor het door de Staat ervaren probleem. De toelichting van de Staat dat professionals wellicht minder gemotiveerd zijn om bij hem aan het werk te gaan als zij weten dat er een kans bestaat dat zij het tweede jaar thuis komen te zitten, acht de voorzieningenrechter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk. Overigens heeft Ukomst toegelicht dat zij voldoende andere opdrachtgevers heeft bij wie dergelijke krachten aan het werk kunnen.
Beoordeling wensvraag 2
4.14.
De Staat heeft bij kwaliteitsvraag 2: Proeve van bekwaamheid – Werving en Selectie als achtergrond beschreven dat hij kandidaten aangeboden wil krijgen die het best passen op de aanvraag en dat hij daartoe de kwaliteiten van het team van inschrijver, dat de gevraagde dienstverlening gaat leveren, wil beoordelen aan de hand van een casus. In de vraagstelling staat onder meer vermeld dat inschrijver op dag 1 van de Proeve van Bekwaamheid een Aanvraag en een standaard vragenformulier ontvangt. Het doel van het stellen van (maximaal 7 enkelvoudige) vragen is om de aanvraag beter te kunnen doorgronden dan wel suggesties te doen voor verbeteringen van de aanvraag. De vragen van iedere Inschrijver worden de volgende dag individueel aan de betreffende vragensteller beantwoord. De vragen die inschrijver stelt, wegen mee in de beoordeling en waardering van de ingediende uitwerking. Inschrijver beschrijft vervolgens zijn bevindingen zodat hij laat zien de casus te doorgronden en licht de keuzes van de cv’s op basis van de casus toe. Daarnaast biedt inschrijver twee anonieme cv’s aan waarvan inschrijver denkt dat deze de twee best passende cv’s zijn. De kandidaten behoeven niet daadwerkelijk beschikbaar te zijn of op gesprek te komen, maar wel bereikbaar te zijn voor een eventuele verificatie, zo staat in de vraagstelling vermeld.
4.15.
In de op dag 1 verstrekte aanvraag is de opdrachtbeschrijving opgenomen, die kort gezegd betrekking heeft op de functie van IAM-beheerder, en de achtergrond van de opdracht. Hierin is onder meer opgenomen:
“In het verleden is gebleken dat IAM beheerders zeer schaars zijn. CIBID staat open voor suggesties die wel leiden tot een goede invulling van deze vacature, ook als dat niet direct leidt tot een volwaardige en volledige invulling per direct.”
4.16.
Ukomst heeft voor deze wensvraag de score “matig” gekregen. Ukomst kan zich daar niet in vinden. Zij wijst erop dat zij twee geschikte IAM-beheerders heeft aangedragen en zij meent dat haar dan niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de kern van de casus heeft gemist. Daarin wordt Ukomst niet gevolgd. Uit de aanvraag volgt duidelijk dat de vraag breder is dan het enkel aanbieden van twee cv’s van IAM-beheerders. Opgenomen is dat de vragen die de inschrijver stelt meewegen in de beoordeling en waardering van de ingediende uitwerking en meermaals wordt benadrukt (niet alleen in de vraagstelling, maar ook in de nota van inlichtingen in een antwoord op een vraag over wensvraag 2) dat verwacht wordt dat de inschrijving in staat is de aanvraag juist te interpreteren/de casus te doorgronden. De casus betreft niet alleen het aanbieden van de best passende cv’s die aansluiten op de aanvraag. Hierin wordt ook het probleem van schaarste van IAM beheerders geadresseerd. Dat dit als probleem wordt ervaren volgt ook uit antwoorden die door de Staat zijn gegeven op door Ukomst gestelde vragen (zoals het antwoord op vraag 1
“in de casus wordt geen ervaring gevraagd met (IAM) applicatiebeheer/systeembeheer. Inschrijver ziet ten minste drie jaar ervaring met (IAM) applicatiebeheer/systeembeheer als minimale eis voor een goede invulling van deze vacature. Deelt u de zienswijze?”dat luidt:
“Ja maar kunt u die vinden”en het antwoord op vraag 4, dat luidt:
“Schaal 12 is passend voor de gehele opdrachtomschrijving, maar kunt u iemand vinden met die kwaliteiten”).
4.17.
Vaststaat dat Ukomst niet is gegaan op de door de Staat ervaren schaarste. Ukomst heeft ter zitting gesteld dat zij daar geen aanleiding voor zag, omdat zij die schaarste in haar praktijk niet ervaart en van haar toch niet kan worden verwacht dat zij dan iets verzint. De voorzieningenrechter overweegt dat ook in dat geval op het door de Staat ervaren probleem had kunnen worden ingegaan om daarmee te laten zien dat de casus is doorgrond, zonder dat het nodig is om iets te verzinnen. Zo had Ukomst in ieder geval voormelde ter zitting ingenomen stelling en wellicht een nadere toelichting daarop in de inschrijving kunnen opnemen. Nu Ukomst dat heeft nagelaten, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat de Staat heeft geoordeeld dat Ukomst de kern van de casus heeft gemist. Dat klemt temeer nu de kandidaten ook niet daadwerkelijk beschikbaar hoeven te zijn of op gesprek te komen, zoals in de vraagstelling staat vermeld. Dat de cv’s niet passen op de aanvraag, zoals ook nog in de motivering staat vermeld, is niet nader toegelicht, maar dat enkele feit acht de voorzieningenrechter onvoldoende redengevend om te oordelen dat de motivering de beoordeling niet kan dragen omdat dit argument niet de eerder besproken kern van het bezwaar van de beoordelingscommissie raakt.
Conclusie ten aanzien van de beoordeling van wensvraag 1 en 2
4.18.
Gelet op het vorenstaande is er (alleen) bij de beoordeling van wensvraag 1 sprake van zodanige onjuistheden of onduidelijkheden in de motivering van de gunningsbeslissing dat die motivering de uitkomst niet kan dragen. De beoordeling van deze wensvraag zal dan ook opnieuw moeten plaatsvinden. Dat er in de beoordeling van wensvraag 2 sprake is van zodanige onjuistheden of onduidelijkheden is de voorzieningenrechter niet gebleken. De beoordeling op dit onderdeel kan dan ook in stand blijven.
Nieuwe beoordelingscommissie
4.19.
Tussen partijen is in geschil of de herbeoordeling van wensvraag 1 kan worden uitgevoerd door dezelfde beoordelingscommissie of dat hiervoor een nieuwe beoordelingscommissie met een nieuwe samenstelling moet worden samengesteld. De voorzieningenrechter volgt Ukomst in haar standpunt dat in deze specifieke situatie dat laatste nodig is om een objectieve herbeoordeling te kunnen waarborgen. Het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat alle inschrijvingen dan op dit onderdeel dienen te worden onderworpen aan een herbeoordeling door de nieuwe beoordelingscommissie met de nieuwe samenstelling.
Dwangsom
4.20.
Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de Staat dit vonnis niet vrijwillig zal nakomen. Oplegging van een dwangsom is dan ook niet aan de orde. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
4.21.
De Staat is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Ukomst worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
------------------
Totaal € 2.085,37
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt de Staat het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen op de aanbesteding op het onderdeel van kwaliteitswensvraag 1 ‘weigeren verlenging’ opnieuw te laten beoordelen door een nieuw te benoemen beoordelingscommissie;
5.2.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van Ukomst van € 2.085,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt de Staat in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.
ts