In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische vrouw, op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 8 november 2022. De minister van Asiel en Migratie heeft op 29 april 2024 de aanvraag ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval heeft de minister aan verzoekster tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen op haar aanvraag, wat de rechtbank bevestigt.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.