In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.J. Keiman, had in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. De verzoeker had op 2 mei 2023 beroep ingesteld, omdat de minister niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist. Op 29 maart 2024 heeft de minister alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een besluit te nemen, maar heeft ook geoordeeld dat de minister de proceskosten van de verzoeker moet vergoeden. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee akkoord gingen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en de rechtbank heeft bepaald dat de minister ook het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 9 juli 2024.