ECLI:NL:RBDHA:2024:11149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
09/028033-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar lichamelijk letsel door schuld door onvoorzichtig handelen met vuurwapen

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 januari 2024 in Leiden grovelijk onvoorzichtig heeft gehandeld met een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1999 en op dat moment gedetineerd, had samen met een vriend een vuurwapen en een geluidsdemper in zijn bezit. Tijdens een avond van drank- en drugsgebruik heeft de verdachte per ongeluk de trekker overgehaald, waardoor een kogel het slachtoffer in de hals raakte, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet deskundig was op het gebied van vuurwapens en onder invloed van alcohol en cocaïne verkeerde, wat zijn onvoorzichtigheid vergrootte.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van harddrugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, en de verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook gewezen op het hoge recidiverisico van de verdachte en de noodzaak van een onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/028033-24
Datum uitspraak: 16 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 april 2024 (pro forma) en 2 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Gümüs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 april 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te Leiden, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
,in een woning,
• een (doorgeladen) vuurwapen (met bijbehorende geluidsdemper) bij zich heeft gehad,
en/of
• voornoemd vuurwapen en/of geluidsdemper in de hand heeft genomen en/of heeft willen
opbergen en/of de geluidsdemper heeft willen loskoppelen van het vuurwapen en/of
• zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen was
en/of
• de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, althans niet heeft voorkomen dat dat
vuurwapen is afgegaan,
zulks terwijl verdachte niet deskundig is op het gebied van (vuur)wapens en/of terwijl hij,
verdachte, onder invloed was van alcohol en/of cocaïne,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [naam] zwaar lichamelijk letsel
,te weten één of meer gebroken en/of deels verbrijzelde nekwervel(s) en/of een scheur in de wervelslagader en/of (blijvende) aangezichtspijn, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;

2.hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Leiden, althans te Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Blow (Zira Silah), type TR92K, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of een wapen van categorie I te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;3.hij op of omstreeks 24 januari 2024 te Leiden, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48,1 gram cocaïne en/of 32,4 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft de bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024020759 / DH6R024007 [politienaam], van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 649).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2024;
2. het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 7 februari 2024 (p. 287-295);
3. het proces-verbaal van 1e verhoor van aangever [naam] , opgemaakt op 21 januari 2024 (p. 70-72);
4. een geschrift, te weten een letselbeschrijving betreffende [naam] , opgemaakt op 4 maart 2024 (p. 350-351);
Feit 2
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2024;
2. het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking voertuig, opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 214-220);
3. het proces-verbaal omschrijving wapen van Team Forensische opsporing, opgemaakt op 25 januari 2024 (p. 231-234);
4. het proces-verbaal omschrijving wapen van Team Forensische opsporing, opgemaakt op 25 januari 2024 (p. 235-236);
Feit 3
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2024;
2. het proces-verbaal van bevindingen aangetroffen drugs in voertuig, opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 223-228);
3. geschriften, te weten zeven rapporten betreffende onderzoek verdovende middelen van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 4 maart 2024 (p. 394-400).
3.2.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. In de nacht van 19 op 20 januari 2024 hebben de verdachte en [naam] een vuurwapen voorhanden gekregen. Het was de eerste keer dat de verdachte een vuurwapen in handen had. Samen hebben zij het wapen die nacht uitgeprobeerd. Daarbij viel het de verdachte op dat het wapen “heel gevoelig” was. De verdachte heeft die nacht aanzienlijke hoeveelheden alcohol en cocaïne gebruikt. Uiteindelijk zijn hij en [naam] in de woning van [naam] beland. Daar hebben zij het wapen weer tevoorschijn gehaald en de bijbehorende demper erop gezet. Toen de verdachte het wapen wilde opbergen en de demper eraf wilde halen, heeft hij per ongeluk de trekker overgehaald. Hierdoor is een kogel afgevuurd in de hals van [naam] , met zwaar lichamelijk letsel voor hem tot gevolg.
De rechtbank merkt het handelen van de verdachte aan als grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig. Het ging hier om een vuurwapen dat de verdachte niet voorhanden mocht hebben; hij heeft immers geen wapenvergunning. Een vuurwapen is bovendien bij uitstek geschikt om (minst genomen) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uiterste voorzichtigheid bij het hanteren van een dergelijk wapen is dan ook geboden. Dat geldt te meer omdat de verdachte wist dat het wapen gevoelig was en dus makkelijk kon afgaan. Hij heeft zich bij het opbergen van het wapen niet ervan vergewist dat het wapen doorgeladen was, heeft het wapen niet naar de grond gericht en heeft kennelijk zijn vinger op de trekker gehouden tijdens het ontkoppelen van de demper. Daarbij komt dan nog dat de verdachte onder invloed was van alcohol en cocaïne, wat de zorgvuldigheid van zijn handelen negatief zal hebben beïnvloed.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 20 januari 2024 te Leiden grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig, in een woning,
• een doorgeladen vuurwapen met bijbehorende geluidsdemper bij zich heeft gehad, en
• voornoemd vuurwapen en geluidsdemper in de hand heeft genomen en heeft willen opbergen en de geluidsdemper heeft willen loskoppelen van het vuurwapen en
• zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist of dat vuurwapen geladen was en
• de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
zulks terwijl verdachte niet deskundig is op het gebied van vuurwapens en terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en cocaïne, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [naam] zwaar lichamelijk letsel
,te weten één gebroken en deels verbrijzelde nekwervel en een scheur in de wervelslagader en blijvende aangezichtspijn, heeft bekomen;

2.2.hij in de periode van 20 januari 2024 tot en met 24 januari 2024 te Leiden een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Blow (Zira Silah), type TR92K, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en een wapen van categorie I te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;3.hij op 24 januari 2024 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad 48,1 gram cocaïne en 32,4 gram MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de volgende omstandigheden. Het ging niet goed met de verdachte voor het incident. De periode in detentie was een goed moment om zijn leven onder de loep te nemen en de verdachte is tot de conclusie gekomen dat hij zijn leven een andere wending wil geven. Daarvoor is meer tijd nodig. De raadsvrouw heeft om die reden verzocht om een gevangenisstraf van ten minste 12 maanden en maximaal 16 maanden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft samen met een vriend, het latere slachtoffer, een vuurwapen gekocht. Na een nacht van drank- en drugsgebruik zijn zij in de woning van het slachtoffer beland, waar de verdachte het vuurwapen heeft geprobeerd op te bergen. Dat heeft hij op zo’n onvoorzichtige en onachtzame manier gedaan, dat hij daarbij per ongeluk de trekker heeft overgehaald en het slachtoffer, dat vlakbij op de bank zat, met een kogel in zijn hals heeft geraakt. Deze is daardoor zwaar verwond. In plaats van zich om het slachtoffer te bekommeren en de hulpdiensten in te schakelen, is de verdachte na het incident uit de woning vertrokken en heeft hij het slachtoffer alleen en in een hulpeloze toestand achtergelaten.
Het slachtoffer heeft een gebroken en deels verbrijzelde nekwervel opgelopen en een scheur in de wervelslagader. De kogel is deels achtergebleven in zijn hals. Nog steeds ondervindt het slachtoffer pijnklachten in zijn aangezicht. Uit het ter terechtzitting namens het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht blijkt dat het slachtoffer kampt met blijvende lichamelijke gevolgen, zoals tintelingen en een afname in energie, waarvoor hij medicatie slikt en dat het gebeurde ook geestelijk impact op het slachtoffer en zijn familie heeft. Het slachtoffer voelt zich onder meer niet fijn thuis en twijfelt over zijn toekomst, terwijl zijn familie, in het bijzonder zijn moeder, moet leven met het idee dat zij hem bijna zou zijn verloren.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen, dat is in onderhavige zaak wel gebleken. De verdachte heeft daarnaast harddrugs voorhanden gehad. Deze zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van harddrugs leiden ook tot allerlei andere vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. De verdachte heeft hieraan (indirect) bijgedragen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juni 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten als de onderhavige.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 17 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, maar de reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht dit risico te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder feiten 1 en 2, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat voor alleen al het bezit van een vuurwapen in een woning in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden wordt genomen. De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, mede in aanmerking genomen het reclasseringsadvies.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (ZESTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck - van Drempt, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof en mr. K.Z. Zeeman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2024.