ECLI:NL:RBDHA:2024:11091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/8284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van toeslagen en Ziektewetuitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, werd door het Uwv aangesproken om een bedrag aan toeslagen op grond van de Toeslagenwet (TW) en een Ziektewetuitkering terug te betalen. De besluiten van het Uwv, gedateerd op 1 augustus 2023, stelden dat de eiser onterecht te veel had ontvangen en dat hij deze bedragen moest terugbetalen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond in een besluit van 13 november 2023.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 mei 2024 behandeld. Eiser voerde aan dat hij niet hoefde te betalen omdat het Uwv had aangegeven dat de terugvordering voorlopig was gepauzeerd. Daarnaast betwistte hij de hoogte van de terugvorderingen en stelde hij dat hij recht had op een vrijstelling van 20% van de terug te vorderen bedragen. De rechtbank oordeelde echter dat de berekeningen van het Uwv correct waren en dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op de gevraagde vrijstelling.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet tot vernietiging van het bestreden besluit konden leiden en verklaarde het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk kreeg en dat hij de terugvorderingen moest voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8284 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Procesverloop

In het besluit van 1 augustus 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiser een bedrag aan toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) moet terugbetalen.
In het besluit van 1 augustus 2023 (primair besluit 2) heeft verweerder bepaald dat eiser een bedrag aan Ziektewetuitkering moet terugbetalen.
In het besluit van 13 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de heer [naam] en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Ziektewet. In aanvulling daarop ontvangt eiser een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
2.1
In het dossier bevinden zich stukken van de correspondentie tussen eiser en verweerder van 5 juli 2023. De rechtbank begrijpt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat de volgorde van die correspondenties als volgt is geweest.
2.2
Bij brief van 5 juli 2023 heeft verweerder aan eiser laten weten dat het bedrag van de Ziektewet-uitkering bij de brief van 12 juni 2023 onjuist is vastgesteld. Eiser heeft vervolgens, ook op 5 juli 2023, gesproken met een medewerker van de afdeling Werkloosheidswet. Hiervan is een verslag gemaakt. In het memo van 5 juli 2023 komt naar voren dat op de WW-uitkering van eiser voor de maand mei niet zal worden gekort.
Vervolgens is een brief van 5 juli 2023 verstuurd waarbij verweerder aangeeft dat de (eerdere) brief van 5 juli 2023 een verkeerde berekening bevat en dat wat is bijgevoegd de juiste berekening is; de bruto uitkering per dag na aftrek van de inkomsten van eiser wordt vastgesteld op € 17,31. Tot slot heeft verweerder bij besluit van 5 juli 2023 de toeslag van eiser vanaf 1 mei 2023 herzien naar € 13,74 bruto per dag.
2.3
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft verweerder een bedrag aan toeslag van € 36,20 bruto over een periode van 1-14 mei 2023 teruggevorderd.
2.4
Verweerder heeft bij primair besluit 1 van eiser een netto bedrag van € 27,56 ingevorderd (vordering 1), naar de rechtbank begrijpt inzake de toeslag die eiser heeft ontvangen. Bij primair besluit 2 heeft verweerder een netto bedrag van € 86,50 ingevorderd (vordering 2), naar de rechtbank begrijpt inzake de ziektewet-uitkering die eiser ontvangt.
2.5
Verweerder heeft voorts bij besluit van 1 augustus 2023 een bedrag van € 180,96 (vordering 3) en bij besluit van 4 augustus 2023 een bedrag van € 110,93 (vordering 4) ingevorderd.
2.6
Eiser is tegen de primaire besluiten alsmede de besluiten genoemd onder 2.5 in bezwaar gegaan.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij niet behoeft te voldoen aan de terugvordering, omdat verweerder heeft aangegeven dat voorlopig niet behoeft te worden betaald. Hij snapt niet waarom dan alsnog wordt gevorderd. Verder voert eiser aan dat het bedrag dat hij terug moet betalen, verkeerd en onduidelijk is berekend. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder onterecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij recht heeft op 20% “vrije voet”.
5. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser, verschenen met de heer [naam] , die bij de rechtbank in het onderhavige beroep niet (schriftelijk) is aangemeld als zijn gemachtigde, op het juiste adres en aangetekend en daarna per gewone post is opgeroepen. Zoals ter zitting is besproken is eiser daarmee correct opgeroepen.
7. De rechtbank merkt voorts op dat ter zitting is gebleken dat verweerder kennelijk geen beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen, voor zover dit bezwaar was gericht tegen de invorderingen genoemd onder 2.5. Ter zitting is zijdens verweerder besloten dat deze invorderingen – ter hoogte van € 180,90 en € 110,93 – komen te vervallen en niet zullen worden geëffectueerd. Nu eiser tegen deze vorderingen in beroep geen expliciete gronden heeft aangevoerd, laat de rechtbank deze vorderingen verder daar.
De vorderingen 1 en 2
8. De rechtbank overweegt als volgt
Juridisch kader
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW heeft verweerder de plicht om onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW heeft de plicht om onverschuldigd betaalde toeslagen terug te vorderen.
8.1
Ten aanzien van de korting van de ZW-uitkering en de toeslag, merkt de rechtbank de rechtbank het volgende op. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de berekening van de terugvorderingen nader toegelicht. Bij de (tweede) brief van 5 juli 2023 is ook een tabel toegevoegd. Verweerder heeft aangegeven dat de dagloon van eiser over de periode van 1-14 mei 2023 € 53,66 is.
8.2
Uit de gegevens die de werkgever van eiser heeft doorgegeven aan de Belastingdienst, blijkt dat eiser over de periode 1-14 mei 2023 € 51,92 per dag heeft verdiend. Dit betekent dat het te verrekenen dagloon 70% is van de dagloon van eiser over de periode 1-14 mei 2023. Dit komt neer op een bedrag van € 36,34. Om het recht op ZW-uitkering over die periode te kunnen bepalen, dient het te verrekenen dagloon te worden afgetrokken van de reguliere dagloon. Dat komt neer op € 53,66 - € 36,34 = € 17,31. Eiser heeft echter een bedrag van € 25,96 per dag ontvangen. Dit is meer dan waar eiser recht op heeft, namelijk € 8,65. In totaal moet eiser over 10 werkdagen teveel ontvangen uitkering terugbetalen. Dit komt neer op € 86,50 bruto.
8.3
Wat betreft de toeslag heeft verweerder bij de (derde) brief van 5 juli 2023 de toeslag vanaf 1 mei 2023 herzien van € 17,36 naar € 13,74 per dag. Het verschil tussen deze bedragen is € 3,62. In totaal moet eiser over 10 werkdagen teveel ontvangen toeslag terugbetalen. Dit komt neer op € 36,20 bruto.
8.4
Over het betoog dat eiser recht zou moeten hebben op een vrijstelling van 20%, is de rechtbank van oordeel dat eiser – ook ter zitting - niet heeft kunnen aantonen waarom hij daar recht op zou moeten hebben. Eiser heeft hiervoor geen grondslag aan kunnen wijzen. De rechtbank acht de berekening van de teruggevorderde bedragen dan ook afdoende.
9. Het betoog dat eiser niet behoeft te voldoen aan de vorderingen omdat verweerder bij besluit van 4 september 2023 heeft aangegeven voorlopig niet te behoeven betalen, kan de rechtbank evenmin volgen. De rechtbank begrijpt namelijk uit de tekst van die brief dat eiser wel moet betalen, maar dat gelet op het feit dat hij niet geschikt over de financiële middelen, de vorderingen voorlopig zijn gepauzeerd. Bij de beslissing wordt namelijk aangegeven dat over drie maanden eisers situatie opnieuw wordt bekeken. Dit betekent niet dat eiser in zijn geheel niet behoeft te voldoen aan de terugvordering. Voorzover eiser hiermee refereert aan het telefonisch contact dat op 5 juli 2023 heeft plaatsgevonden, betrof dat een andere kwestie, namelijk de werkloosheidsuitkering van eiser, en niet de uitkering ingevolge de ziektewet waar het hier om gaat.
Conclusie en gevolgen
10. Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt het door hem betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.