4.3.De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 09-012753-24 subsidiair
[naam 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging door haar zoon [de verdachte] . Op 11 januari 2024 kwam hij bij haar woning op de [adres 1] te [plaats 2] en vroeg geld om drugs te kopen. Toen ze weigerde zei de verdachte tegen haar ‘ik snijd je keel door kankerwijf!’.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op de [adres 2] te [plaats 2] woont en dat zijn keuken grenst aan de keuken van aangeefster. Hij stond op 11 januari 2024 in zijn keuken en hoorde [de verdachte] tegen zijn ouders schreeuwen dat hij hen de strot ging doorsnijden.
De verklaring van de verdachte dat hij gezegd zou hebben ‘dan kan je net zo goed
mijnstrot doorsnijden’, strookt niet met de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat, zoals de verdachte heeft aangedragen, zowel aangeefster als getuige [getuige 1] het verkeerd gehoord hebben. Daarbij is de verdachte pas ter zitting op 4 juli 2024 met deze verklaring gekomen, terwijl hij hier tijdens eerdere verhoren met de politie, rechter-commissaris en in de raadkamer niks over heeft gezegd. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als onaannemelijk terzijde.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte bij de dagvaarding met parketnummer 09-012753-24 subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van parketnummer 09-166412-23
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de auto was. De verdachte heeft ter zitting namelijk gesteld dat hij de bijrijder was en [naam 2] de bestuurder was. Volgens de officier van justitie blijkt uit het dossier dat de verdachte de bestuurder was.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de bestuurder was van het voertuig dat betrokken was bij het verkeersongeval. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de bestuurder van de witte bestelauto een dunne man was met kort haar, die steeds wisselde van emotie en op getuige overkwam alsof hij onder invloed was. De man wist ook niet waar hij was.De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [naam 2] kaal is.De rechtbank concludeert daaruit dat getuige [getuige 2] het dus niet over [naam 2] had toen hij de bestuurder beschreef. Verder komt de verklaring van getuige [getuige 2] overeen met de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] over de verdachte. [verbalisant 1] reed in de ambulance mee waar de verdachte vlak na het ongeval mee vervoerd werd richting het ziekenhuis. Hij zag dat de verdachte in de ambulance erg onrustig was en verschillende keren vroeg wat er gebeurd was. Verbalisant rook dat de adem van verdachte rook naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Hij hoorde de verdachte zeggen dat hij die dag een fles whisky had gedronken.Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat hij de eigenaar van de witte bestelauto was, maar dat de verdachte sinds maart 2022 de houder van het voertuig was. [naam 3] verklaarde dat hij door ‘de bijrijder’ van het ongeval, ‘ene [naam 2] ’ aansprakelijk werd gesteld.De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bestuurder van de auto was en [naam 2] de bijrijder.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het primair tenlastegelegde het volgende.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2022 op zijn motor reed op de weg van Schiphol naar Rotterdam. Hij zag een witte bestelauto rijden. Hij zag de auto slingeren, over de vluchtstrook rijden, rechts inhalen, en zigzaggend door het verkeer rijden. Ook zag hij dat de auto harder reed dan de toegestane 100 kilometer per uur (zeker 130 kilometer per uur en uitlopend).
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2022 op de motor op de weg vanuit Schiphol richting Vlaardingen reed. Hij zag dat een wit bestelbusje over de vluchtstrook reed, bijna zijn neef die voor hem reed schepte, en gelijk door schoot naar de linkerrijstrook.
Op 10 juli 2022 heeft verbalisant [verbalisant 2] dashcambeelden van 3 juli 2022 van een getuige bekeken. Hij zag dat de getuige op de A4 ter hoogte van Leiden reed. Hij zag dat de getuige plots en snel van rijstrook wisselde. Hij zag dat er op datzelfde moment een witte Ford Transit met kenteken [kenteken] met een aanzienlijk snelheidsverschil de getuige inhaalde. Hij zag dat er voor de Ford Transit nog een auto reed die ook rap van rijstrook wisselde. Hij zag dat de Ford Transit de auto inhaalde en hierbij met de rechterzijde van het voertuig op de rijstrook van deze auto kwam. Hij zag dat er een paar minuten later filevorming was ontstaan en dat de Ford Transit op de tweede rijstrook stil stond. Hij zag dat er brokstukken op het wegdek lagen. Ook zag hij dat de achterdeuren van de Ford Transit ontzet waren en dat het rechter achterraam kapot was. De passagiersdeur stond open.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden beoordeeld of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank stelt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en voertuigen gevaarlijk heeft ingehaald (namelijk door rechts in te halen en door voertuigen op te korte afstand in te halen). Beide gedragingen zijn expliciet genoemd in artikel 5a WVW. De vrdachte heeft ook met zijn voertuig over de weg geslingerd en met zijn rijgedrag een ongeluk veroorzaakt. De onder artikel 5a lid 1 WVW gegeven lijst van verkeersgedragingen betreft geen limitatieve opsomming. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de weg slingeren met een personenauto waardoor er een ongeluk veroorzaakt wordt worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels in de nabijheid van andere voertuigen. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden op de A4, een drukke verkeersader in Nederland. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het gedurende een langere tijd overschrijden van de maximumsnelheid, voertuigen rechts inhalen, op een te korte afstand inhalen en over de weg slingeren, zeker in onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De verdachte had op elk moment zijn snelheid kunnen minderen, maar heeft dit niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarmee is aan het vereiste dubbele opzet voldaan.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat het gevaar ook is verwezenlijkt, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij de auto waarin hij reed veel schade heeft opgelopen en zowel de verdachte als [naam 2] (licht) letsel opgelopen hebben. De gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Het is bovendien niet aan de verdachte te danken dat ten gevolge van zijn rijgedrag geen aanrijding met andere voertuigen heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat er meerdere andere verkeersdeelnemers waren op dat moment, waaronder motorrijders (die over het algemeen kwetsbaarder zijn in het verkeer dan automobilisten). De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het handelen van de verdachte ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 2] te horen als getuige, in het geval de verdachte niet wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. Dit is volgens de verdediging noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Wetboek van Strafvordering, omdat [naam 2] als enige zou kunnen verklaren wie er die dag in de auto reed. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zij geen noodzaak ziet in het horen van [naam 2] gezien het overige bewijs dat zich in het dossier bevindt.