ECLI:NL:RBDHA:2024:11043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
09/166412-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie t.a.v. de verdenking van afpersing wegens het ontbreken van een tijdige klacht en veroordeling wegens bedreiging en overtreding van de Wegenverkeerswet

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1976, die op dat moment gedetineerd was. De zaak betrof onder andere de verdenking van afpersing en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor de poging tot afpersing, omdat de klacht van de aangeefster, [naam 1], niet tijdig was ingediend. De klacht was pas op 30 juni 2024 ingediend, terwijl de kennisgeving van het feit op 11 januari 2024 had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende bewijs was dat de aangeefster de wens had om vervolging in te stellen voor de poging tot afpersing.

Ten aanzien van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, die op 11 januari 2024 had plaatsgevonden, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was. De verdachte had zijn moeder bedreigd met de woorden: "ik snijd je keel door". De rechtbank achtte deze bedreiging bewezen op basis van getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf.

Daarnaast was de verdachte ook verantwoordelijk voor verkeersdelicten op 3 juli 2022, waarbij hij als bestuurder van een voertuig (Ford Transit) zich opzettelijk zodanig had gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de maximumsnelheid had overschreden, andere weggebruikers op gevaarlijke wijze had ingehaald en een ongeluk had veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Tevens werd een locatieverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/166412-23, 09/012753-24 (ttz. gev.), 22/002226-22 (tul), 96/145733-22 (tul) en 09/131832-23 (tul)
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting 4 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Cozijnsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.L. van Oostveen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 09-012753-24:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Leiden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 1] te dwingen tot de afgifte van een of meerdere geldbedragen, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan die [naam 1]
en/of een derde toebehoorde(n),
immers heeft hij, verdachte, tegen die [naam 1] gezegd: "ik snij je keel door,
kankerwijf!" en/of "geef nou maar geld, ik heb geld nodig, kankerwijf geef geld",
althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Leiden
[naam 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik snijd je keel door,
kankerwijf" en/of "geef nou maar geld, ik heb geld nodig, kankerwijf geef geld",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
parketnummer 09-166412-23:
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
als bestuurder van een voertuig (Ford Transit, kenteken [kenteken] (bestelauto)),
daarmee rijdende op de weg, de A4, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de
verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- de maximumsnelheid te overschrijfen en/of;
- rechts in te halen en/of;
- andere weggebruikers op te korte afstand in te halen en/of;
- te slingeren en/of;
- een ongeluk te veroorzaken,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
als bestuurder van een voertuig Ford Transit, kenteken [kenteken] (bestelauto),
daarmee rijdende op de weg, de A4,
- de maximumsnelheid heeft overschreden en/of;
- rechts heeft ingehaald en/of;
- andere weggebruikers op te korte afstand heeft ingehaald en/of;
- heeft geslingerd en/of;
- een ongeluk heeft veroorzaakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging afpersing in de zaak met parketnummer 09-012753-24 de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Dit feit is een klachtmisdrijf en aangeefster [naam 1] heeft de klacht niet ingediend binnen de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalde termijn van drie maanden nadat zij als klachtgerechtigde kennis had genomen van het gepleegde feit, zijnde 11 januari 2024. De klacht dateert immers van 30 juni 2024. Uit haar aangifte kan volgens de verdediging niet worden opgemaakt dat er een wens tot vervolging was ten aanzien van poging afpersing.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de klacht van aangeefster [naam 1] inderdaad niet binnen de termijn van drie maanden binnen is gekomen en dat er sprake is van een verzuim. Reparatie van dat verzuim is echter mogelijk aangezien vaststaat dat aangeefster ten tijde van de aangifte vervolging wenste. Uit het dossier blijkt voldoende dat aangeefster de vervolging van haar zoon wenste. Hierdoor is het verzuim gerepareerd en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging voor dit feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor (poging) afpersing tussen een kind en zijn ouders is op grond van artikel 319 jo 316 Sr een klacht vereist. Op grond van artikel 66 Sr dient die klacht binnen drie maanden na kennisneming van het feit te worden gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte alleen kan worden vervolgd voor poging afpersing als aangeefster ook kenbaar heeft gemaakt dat zij wil dat de verdachte wordt vervolgd voor dit feit.
De rechtbank stelt vast dat de klacht van aangeefster niet is ingediend binnen drie maanden nadat zij kennis heeft genomen van het gepleegde feit. De klacht is immers op 30 juni 2024 ingediend, meer dan vijf maanden nadat aangeefster kennis heeft genomen van het tenlastegelegde feit. Daarop stuit in principe vervolging af. De rechtbank heeft vervolgens in lijn met het arrest van de Hoge Raad onderzocht of op andere wijze binnen die drie maanden is gebleken dat aangeefster vervolging tegen de verdachte wenste. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte van [naam 1] onvoldoende blijkt dat zij de wens had dat vervolging van de verdachte voor poging afpersing zou worden ingesteld. Zoals de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven heeft aangeefster op 11 januari 2024 aangifte gedaan van bedreiging en heeft het Openbaar Ministerie zelf besloten om dit feit primair als poging afpersing en subsidiair als bedreiging ten laste te leggen.
De rechtbank is – gelet op wat hiervoor is overwogen – van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 09-012753-24. Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie wel ontvankelijk.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de zaak met parketnummer 09-012753-24 dient te worden veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit en in de zaak met parketnummer 09-166412-23 voor het primair tenlastegelegde feit.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
4.3.
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 09-012753-24 subsidiair [1]
[naam 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging door haar zoon [de verdachte] . Op 11 januari 2024 kwam hij bij haar woning op de [adres 1] te [plaats 2] en vroeg geld om drugs te kopen. Toen ze weigerde zei de verdachte tegen haar ‘ik snijd je keel door kankerwijf!’. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op de [adres 2] te [plaats 2] woont en dat zijn keuken grenst aan de keuken van aangeefster. Hij stond op 11 januari 2024 in zijn keuken en hoorde [de verdachte] tegen zijn ouders schreeuwen dat hij hen de strot ging doorsnijden. [3]
De verklaring van de verdachte dat hij gezegd zou hebben ‘dan kan je net zo goed
mijnstrot doorsnijden’, strookt niet met de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat, zoals de verdachte heeft aangedragen, zowel aangeefster als getuige [getuige 1] het verkeerd gehoord hebben. Daarbij is de verdachte pas ter zitting op 4 juli 2024 met deze verklaring gekomen, terwijl hij hier tijdens eerdere verhoren met de politie, rechter-commissaris en in de raadkamer niks over heeft gezegd. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als onaannemelijk terzijde.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte bij de dagvaarding met parketnummer 09-012753-24 subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van parketnummer 09-166412-23 [4]
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de auto was. De verdachte heeft ter zitting namelijk gesteld dat hij de bijrijder was en [naam 2] de bestuurder was. Volgens de officier van justitie blijkt uit het dossier dat de verdachte de bestuurder was.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de bestuurder was van het voertuig dat betrokken was bij het verkeersongeval. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de bestuurder van de witte bestelauto een dunne man was met kort haar, die steeds wisselde van emotie en op getuige overkwam alsof hij onder invloed was. De man wist ook niet waar hij was. [5] De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [naam 2] kaal is. [6] De rechtbank concludeert daaruit dat getuige [getuige 2] het dus niet over [naam 2] had toen hij de bestuurder beschreef. Verder komt de verklaring van getuige [getuige 2] overeen met de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] over de verdachte. [verbalisant 1] reed in de ambulance mee waar de verdachte vlak na het ongeval mee vervoerd werd richting het ziekenhuis. Hij zag dat de verdachte in de ambulance erg onrustig was en verschillende keren vroeg wat er gebeurd was. Verbalisant rook dat de adem van verdachte rook naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Hij hoorde de verdachte zeggen dat hij die dag een fles whisky had gedronken. [7] Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat hij de eigenaar van de witte bestelauto was, maar dat de verdachte sinds maart 2022 de houder van het voertuig was. [naam 3] verklaarde dat hij door ‘de bijrijder’ van het ongeval, ‘ene [naam 2] ’ aansprakelijk werd gesteld. [8] De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bestuurder van de auto was en [naam 2] de bijrijder.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het primair tenlastegelegde het volgende.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2022 op zijn motor reed op de weg van Schiphol naar Rotterdam. Hij zag een witte bestelauto rijden. Hij zag de auto slingeren, over de vluchtstrook rijden, rechts inhalen, en zigzaggend door het verkeer rijden. Ook zag hij dat de auto harder reed dan de toegestane 100 kilometer per uur (zeker 130 kilometer per uur en uitlopend). [9]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 3 juli 2022 op de motor op de weg vanuit Schiphol richting Vlaardingen reed. Hij zag dat een wit bestelbusje over de vluchtstrook reed, bijna zijn neef die voor hem reed schepte, en gelijk door schoot naar de linkerrijstrook. [10]
Op 10 juli 2022 heeft verbalisant [verbalisant 2] dashcambeelden van 3 juli 2022 van een getuige bekeken. Hij zag dat de getuige op de A4 ter hoogte van Leiden reed. Hij zag dat de getuige plots en snel van rijstrook wisselde. Hij zag dat er op datzelfde moment een witte Ford Transit met kenteken [kenteken] met een aanzienlijk snelheidsverschil de getuige inhaalde. Hij zag dat er voor de Ford Transit nog een auto reed die ook rap van rijstrook wisselde. Hij zag dat de Ford Transit de auto inhaalde en hierbij met de rechterzijde van het voertuig op de rijstrook van deze auto kwam. Hij zag dat er een paar minuten later filevorming was ontstaan en dat de Ford Transit op de tweede rijstrook stil stond. Hij zag dat er brokstukken op het wegdek lagen. Ook zag hij dat de achterdeuren van de Ford Transit ontzet waren en dat het rechter achterraam kapot was. De passagiersdeur stond open. [11]
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden beoordeeld of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank stelt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en voertuigen gevaarlijk heeft ingehaald (namelijk door rechts in te halen en door voertuigen op te korte afstand in te halen). Beide gedragingen zijn expliciet genoemd in artikel 5a WVW. De vrdachte heeft ook met zijn voertuig over de weg geslingerd en met zijn rijgedrag een ongeluk veroorzaakt. De onder artikel 5a lid 1 WVW gegeven lijst van verkeersgedragingen betreft geen limitatieve opsomming. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de weg slingeren met een personenauto waardoor er een ongeluk veroorzaakt wordt worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels in de nabijheid van andere voertuigen. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden op de A4, een drukke verkeersader in Nederland. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het gedurende een langere tijd overschrijden van de maximumsnelheid, voertuigen rechts inhalen, op een te korte afstand inhalen en over de weg slingeren, zeker in onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De verdachte had op elk moment zijn snelheid kunnen minderen, maar heeft dit niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarmee is aan het vereiste dubbele opzet voldaan.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat het gevaar ook is verwezenlijkt, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij de auto waarin hij reed veel schade heeft opgelopen en zowel de verdachte als [naam 2] (licht) letsel opgelopen hebben. De gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Het is bovendien niet aan de verdachte te danken dat ten gevolge van zijn rijgedrag geen aanrijding met andere voertuigen heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat er meerdere andere verkeersdeelnemers waren op dat moment, waaronder motorrijders (die over het algemeen kwetsbaarder zijn in het verkeer dan automobilisten). De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het handelen van de verdachte ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 2] te horen als getuige, in het geval de verdachte niet wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. Dit is volgens de verdediging noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 350 Wetboek van Strafvordering, omdat [naam 2] als enige zou kunnen verklaren wie er die dag in de auto reed. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zij geen noodzaak ziet in het horen van [naam 2] gezien het overige bewijs dat zich in het dossier bevindt.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
parketnummer 09-012753-24:
hij op 11 januari 2024 te Leiden [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik snijd je keel door”;
parketnummer 09-166412-23:
hij op 3 juli 2022 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een voertuig (Ford Transit, kenteken [kenteken] (bestelauto)), daarmee rijdende op de weg, de A4, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- de maximumsnelheid te overschrijden en
- rechts in te halen en
- andere weggebruikers op te korte afstand in te halen en
- te slingeren en
- een ongeluk te veroorzaken,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr gevorderd voor het adres van de ouders van de verdachte ( [adres 1] te [plaats 2] ) voor een periode van maximaal 5 jaren met dadelijke uitvoerbaarheid.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van parketnummer 09-012753-24 op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gewezen en aangevoerd dat er voor bedreiging bij een first offender meestal een geldboete wordt opgelegd. De raadsman heeft ter zake van het feit onder parketnummer 09-166412-23 verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a Sr, of in het uiterste geval alleen een ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte sinds dit feit vier keer is veroordeeld en dat artikel 63 Sr dus meermaals van toepassing is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn moeder in haar woning bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door tegen haar te zeggen dat hij haar keel door zou snijden. Aangeefster was bang dat de verdachte ook daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Daarnaast vond de bedreiging plaats in een context waarin de verdachte al jarenlang bijna dagelijks bij zijn ouders langs ging om ze om geld te vragen om in zijn drugsverslaving te voorzien. De andere zoon en kleinkinderen van aangeefster komen al niet meer bij haar thuis door de verdachte en zijn dreigementen.
Daarnaast heeft de verdachte als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels geschonden: hij overschreed terwijl hij op een drukke snelweg reed gedurende een langere tijd de maximumsnelheid, haalde andere voertuigen rechts en te dichtbij in, en slingerde over de weg en heeft uiteindelijk een ongeluk veroorzaakt. De verdachte heeft zich daarmee volstrekt onverantwoord gedragen op de weg. Dit deed hij terwijl hij naar eigen zeggen een fles whisky had gedronken en niet in het bezit was van een rijbewijs. Hij heeft welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens bedreiging (langer dan vijf jaar geleden) en verkeersfeiten.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte op 22 februari 2023, 20 oktober 2023 en 17 november 2023 is veroordeeld voor strafbare feiten en nu schuldig wordt verklaard aan een misdrijf vóór die datum gepleegd.
Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij in drie proeftijden liep van voorwaardelijke straffen en zich toch opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoek door psychiater B. van der Hoorn van 9 april 2024, waaruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, in diagnostische zin te benoemen als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische kenmerken. Daarnaast is er sprake van verslavingsproblematiek en zwakbegaafdheid. Dit leidt tot het advies om het tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive van enig vermogens- of gewelddelict wordt hoog geschat. Van der Hoorn adviseert bij een veroordeling om plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) te overwegen. Alternatief kunnen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een aantal begeleidings- en behandelvoorschriften worden opgesteld door de reclassering.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Fivoor over de verdachte van 1 juli 2024, waaruit volgt dat sprake is van forse verslavingsproblematiek en een delictpatroon aan geweldsdelicten in huiselijke sfeer. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering is van mening dat het enige wat de kans op recidive daadwerkelijk zal verkleinen, een langdurige klinische behandeling is met aansluitend een begeleid wonen traject met nazorg middels een ambulante behandeling. De verdachte heeft echter wederom duidelijk te kennen gegeven dat hij niet klinisch behandeld wil worden. De reclassering adviseert daarom negatief aangaande een maatregel van TBS met voorwaarden, daar betrokkene zich niet kan/wil committeren aan de voorwaarden behorende bij een dergelijke maatregel. De verdachte voldoet nog niet aan de harde ISD-criteria. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte een geheel onvoorwaardelijke straf. Daarnaast is de reclassering van mening dat een locatieverbod middels de maatregel artikel 38v Sr geïndiceerd is, met dadelijke uitvoerbaarheid, voor de maximale duur van vijf jaar.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, maar is in overeenstemming met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De omstandigheden waaronder de verdachte het feit onder parketnummer 09-166412-23 heeft begaan – te weten zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en naar eigen zeggen na een fles sterke drank gedronken te hebben – zijn reden voor de rechtbank om daarnaast aan de verdachte ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de lichamelijke integriteit van de ouders van de verdachte en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, te weten een locatieverbod voor het woonadres van zijn ouders. Deze maatregel geldt voor de duur van twee jaren en voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.
Omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens zijn ouders, beveelt de rechtbank, overeenkomstig het vierde lid van artikel 38v Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
Vooruitlopend op de uitspraak heeft de rechtbank met ingang van 4 juli 2024 het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven (apart geminuteerd).

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 8 maart 2024 gevorderd dat:
  • de bij parketnummer 96-145733-22 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 opgelegde voorwaardelijke straf van 500,00 euro subsidiair 10 dagen hechtenis ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden;
  • de bij parketnummer 09-131832-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden; en
  • de bij parketnummer 22-002226-22 door het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2023 opgelegde voorwaardelijke straf van 2 weken hechtenis ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van het vonnis behorende bij parketnummer 09-131832-23 af te wijzen zodat de bijzondere voorwaarden doorlopen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden die was verbonden aan de hierboven genoemde voorwaardelijke straffen. Gelet hierop zullen alle drie de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38 v, 38w, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 09-012753-24;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 09/166412-23 primair en onder parketnummer 09/012753-24 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
parketnummer 09-012753-24 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
parketnummer 09-166412-23 primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte ter zake van het onder parketnummer 09/166412-23 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van 6 (zes) maanden.
locatieverbod
legt aan verdachte op de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de veroordeelde zich voor de duur van twee jaar niet mag bevinden in het gebied met een straal van 100 meter vanaf het woonadres van aangeefster [naam 1] ( [adres 1] te [plaats 2] );
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één (1) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes (6) maanden; toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
de vorderingen tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van:
- de bij parketnummer 96-145733-22 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten 500,00 euro subsidiair 10 dagen hechtenis;
- de bij parketnummer 09-131832-23 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis;
- de bij parketnummer 22-002226-22 door het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten 2 weken hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. V.C. Padberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024012250, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 44).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 7.
3.Geschrift, namelijk de in concept opgenomen en ondertekende verklaring van getuige [getuige 1] , p. 13-14, 16.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022195706, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 12.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2024.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
8.Proces-verbaal van verhoor betrokkene [naam 3] , p. 17.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pp. 12-13.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 14.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pp. 38-39.